ECLI:NL:RBDHA:2024:5058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.10647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelander in het bestuursrecht

Op 10 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Oekraïense derdelander die tijdelijke bescherming had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een brief van 7 februari 2024 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van de verzoeker na 4 maart 2024 van rechtswege zou eindigen, en dat hij Nederland moest verlaten. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de beroepsprocedure in Nederland kon afwachten en zijn tijdelijke bescherming kon behouden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en zonder zitting uitspraak gedaan. Hij heeft vastgesteld dat de verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zolang zijn andere verblijfsaanvraag in behandeling is. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de ABRvS, waarin is bepaald dat vreemdelingen die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, niet mogen worden uitgezet totdat op hun hoger beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden, tot een bedrag van € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10647

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. In een brief van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Dat volgt volgens de brief uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024. De staatssecretaris heeft in die brief vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst (terugkeerbesluit). Bij brief van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 ingetrokken, omdat verzoeker op 1 februari 2024 een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat verzoeker ook na 4 maart 2024 in Nederland mag blijven, ook al stopt dan zijn recht op verblijf onder de Richtlijn 2001/55/EG.
2. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de brief van 7 februari 2024. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.8964. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat verzoeker de beroepsprocedure in Nederland mag afwachten (ongeacht de behandeling van zijn andere verblijfsaanvraag) en dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin ziet de voorzieningenrechter van de ABRvS aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter heeft verder kennis genomen van de brief van 3 april 2024 van de staatssecretaris aan gemeenten waarin hij schrijft dat de door de voorzieningenrechter van de ABRvS getroffen voorzieningen alleen betrekking hebben op de zes betreffende vreemdelingen en dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang van andere derdelanders, zolang in individuele zaken geen ordemaatregel of voorlopige voorziening is getroffen.
7. Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen, maar ook omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze procedure zich niet leent om een voorlopig oordeel te geven over het besluitkarakter van de brief van 7 februari 2024, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Het treffen van de voorlopige voorziening betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken als zijn andere verblijfsaanvraag wordt afgewezen, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van de vreemdeling een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van € 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.