ECLI:NL:RBDHA:2024:5000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
SGR 21/7954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening dagbesteding op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van dagbesteding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat eiseres op eigen kracht dagbesteding had gevonden bij een buurthuis. Eiseres, die lichamelijke en psychische klachten heeft, betoogde dat zij recht heeft op een maatwerkvoorziening, omdat zij nog steeds beperkingen ervaart in haar zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat eiseres niet in staat is om zelf in haar behoefte aan sociale contacten te voorzien. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, aangezien zij zelf dagbesteding heeft gevonden en de wens om naar dagbesteding buiten haar stadsdeel te gaan niet verplichtend is voor het college. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft het college en de Staat veroordelen tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J. Packbier)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van dagbesteding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 2 december 2020, zoals gecorrigeerd bij besluit van gelijke datum, afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
Op 18 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op de op de zitting overgelegde brief van de behandelaar van eiseres. Het college heeft op 10 januari 2024 gereageerd.
1.5.
Omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1.6.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiseres heeft lichamelijke en psychische klachten, met als gevolg beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie. Hiervoor ontvangt zij al langere tijd ondersteuning, onder meer op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Op 11 december 2018 heeft eiseres zich bij het college gemeld voor dagbesteding op grond van de Wmo 2015. Op deze melding is een aanvraag gevolgd, welke het college heeft afgewezen omdat eiseres vanaf 3 januari 2019 zelf dagbesteding heeft gevonden bij het buurthuis van Schroeder. Dit is een algemene voorziening die als compenserend en passend is beoordeeld.
2.2.
Op 14 mei 2020 heeft eiseres zich opnieuw bij het college gemeld voor dagbesteding op grond van de Wmo 2015. Zij heeft daarbij aangegeven dat het buurthuis van Schroeder vanwege coronamaatregelen is gesloten en dat zij graag productiewerk wil doen bij een prikkelarme afdeling van Schroeder. In dat kader heeft op 7 oktober 2020 een gesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het college eiseres geadviseerd om geen aanvraag voor dagbesteding in te dienen. Tegen het advies van het college in heeft eiseres toch een aanvraag ingediend voor dagbesteding.
2.3.
Het college heeft de aanvraag in het primaire besluit, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Het college motiveert dat als volgt. Eiseres gaat sinds 1 januari 2019 voor haar dagbesteding naar een buurthuis van Schroeder. Dit is buiten haar stadsdeel gelegen. Zij heeft toen geen gebruikgemaakt van een voorziening op grond van de Wmo 2015, omdat ze zelf iets passends heeft gevonden. Eiseres heeft daarmee op eigen kracht de beperkingen in haar zelfredzaamheid weggenomen. Niet is gebleken dat eiseres vanwege haar psychische toestand niet zelf in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, dan wel dat zij niet naar de dagbesteding van een algemene voorziening in haar eigen woonomgeving kan gaan. Eiseres heeft de wens om naar dagbesteding buiten haar stadsdeel te gaan, maar het college is niet gehouden om aan alle wensen tegemoet te komen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van de aanvraag om dagbesteding rechtmatig is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft het college ook besloten dat het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging van de voorziening ‘scootmobiel complex’ niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vindt eiseres?
5. Eiseres betoogt dat zij weliswaar zelf dagbesteding heeft gevonden, maar dat dit dagbesteding betreft die vergoeding op grond van de Wmo 2015 behoeft. Zonder die dagbesteding zijn er nog steeds beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Eiseres wijst daarbij op het ondersteuningsplan uit 2019. Het college heeft ten onrechte zonder onderzoek naar bijvoorbeeld de psychische toestand van eiseres gesteld dat dagbesteding in de buurt voor haar niet ongeschikt is en dat haar psychische toestand haar niet hindert om naar dagbesteding in de eigen omgeving te gaan. Eiseres ervaart beperkingen bij het hebben van contact met andere mensen, zodat zij er belang bij heeft om naar de vertrouwde dagbesteding te blijven gaan.
Het beoordelingskader
6. Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college, onder andere, niet op eigen kracht kan verminderen of wegnemen.
Wat oordeelt de rechtbank?
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres niet op eigen kracht in haar behoefte aan sociale contacten in de vorm van dagbesteding kan voorzien. Eiseres heeft immers zelf, zonder maatwerkvoorziening van het college zoals bedoeld in de Wmo 2015, dagbesteding gevonden bij Schroeder, waar zij ook nu nog naartoe gaat. Niet is gebleken dat het college vanwege de psychische klachten van eiseres een maatwerkvoorziening had moeten verstrekken. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op een conceptrapportage van de GGD van 7 november 2018 en medische informatie van de wijkverpleger van 17 oktober 2018. Deze medische informatie dateert echter van voor het moment dat eiseres eerder, op 1 januari 2019, ook op eigen kracht dagbesteding heeft gevonden. De in de medische informatie genoemde beperkingen van eiseres bij het maken van contact met mensen stonden haar toen dus ook al niet in de weg om zelf dagbesteding te vinden. De ter zitting overgelegde brief van haar behandelaar van 27 oktober 2023 leidt niet tot een andere conclusie. In die brief wordt de continuering van de huidige dagbesteding geadviseerd, maar niet is gebleken dat hiervoor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 is vereist.
8. Zoals ter zitting toegelicht, gaat het eiseres in dit geval met name om de kosten die aan het vervoer naar en van de dagbesteding zijn verbonden. Deze kosten betaalt zij nu zelf. Hieruit begrijpt de rechtbank dat eiseres met name een vervoersprobleem heeft en niet zozeer een probleem bij het vinden van dagbesteding.
9. Nu duidelijk is waar de behoefte van eiseres in is gelegen, namelijk dagbesteding, en gebleken is dat zij haar beperkingen op eigen kracht heeft gecompenseerd, heeft het college zonder verder onderzoek (naar de psychische klachten van eiseres) kunnen concluderen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn
10. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10.1.
De redelijke termijn is in een geval als dit in beginsel niet overschreden als de procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
10.2.
Het bezwaarschrift is op 16 december 2020 door het college ontvangen. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met 16 maanden overschreden. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.500,-. De behandeling van het beroep heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 9 december 2020 tot de uitspraak afgerond naar boven 28 maanden geduurd. Dit is 10 maanden langer dan de redelijke termijn in de beroepsfase. Hieruit volgt dat een overschrijding van 6 maanden aan het college is toe te rekenen en 10 maanden aan de rechtbank. Het bedrag van € 1.500,- zal aan het college en de Staat naar evenredigheid worden toegerekend. De rechtbank zal daarom het college veroordelen tot betaling van een bedrag van € 562,50 (6/16 x € 1.500,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 937,50 (10/16 x € 1.500,-) aan eiseres.
10.3.
Aanleiding bestaat om het college en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op totaal € 437,50 (1 punt voor het verzoek met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand, waarvan de Staat en het college elk € 218,75 aan eiseres dienen te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen maatwerkvoorziening krijgt voor dagbesteding op grond van de Wmo 2015. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten die samenhangen met de behandeling van het beroep. Wel heeft eiseres recht op schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook krijgt zij de proceskosten die hiermee samenhangen vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 562,50 aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 937,50 aan eiseres;
- veroordeelt het college tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.