ECLI:NL:RBDHA:2024:4986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/09/632278 / HA RK 22-282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige in het kader van gezamenlijk gezag

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats], Frankrijk. De verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige en heeft het verzoek ingediend omdat de IND de aanvraag voor een Nederlands paspoort voor de minderjarige had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van gezamenlijk gezag tussen de verzoeker en de moeder van de minderjarige, die in Frankrijk woont en de Russische en Noorse nationaliteit heeft. De rechtbank stelt dat de verzoeker moet aantonen dat de moeder instemt met de procedure, aangezien de moeder als belanghebbende wordt aangemerkt. Indien de moeder niet akkoord is, dient de verzoeker vervangende toestemming te verkrijgen van de bevoegde rechter. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de verzoeker in de gelegenheid te stellen de benodigde verklaringen van de moeder over te leggen of vervangende toestemming aan te vragen. De rechtbank benadrukt dat de moeder moet worden gehoord, tenzij zij instemt met het verzoek. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat de rechten van de moeder worden gerespecteerd en dat de procedure op een correcte wijze wordt gevoerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-282
Zaaknummer: C/09/632278
Datum beschikking: 9 april 2024

Beschikking op het op 14 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , Frankrijk
advocaat: mr. J. el Hannouche te Utrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te Frankrijk.

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. drs. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 18 augustus 2022, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 9 november 2022, met bijlage, van de IND;
- de brief van 28 december 2022, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 4 april 2023 van de IND;
- de brief van 19 mei 2023, met bijlagen, van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie van 22 januari 2024;
- de brief van 2 maart 2024, met bijlagen, van verzoeker.
Op 12 maart 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat en mr. C.J. Cappon namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Feiten

  • Op [geboortedag] 2014 is [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] , Frankrijk.
  • De moeder van [minderjarige] is [de moeder] .
  • De moeder heeft in ieder geval de Russische en Noorse nationaliteit.
  • Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • Verzoeker is op [huwelijksdag] 1991 gehuwd met [naam] , welk huwelijk is ontbonden op 6 juni 2016.
  • Verzoeker heeft [minderjarige] in een gezamenlijke verklaring met de moeder op 14 december 2013 voor de geboorte erkend.
  • Op 9 maart 2014 hebben verzoeker en de moeder in Frankrijk gezamenlijk een naamskeuze gedaan voor [minderjarige] , waarbij werd gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .
  • Op 1 juli 2014 heeft verzoeker zich in Frankrijk gevestigd.
  • Verzoeker en de moeder zijn niet gehuwd (geweest). De relatie werd eind 2019 verbroken.
  • De moeder en [minderjarige] wonen in Frankrijk.
  • Verzoeker heeft zich op 5 augustus 2021 weer in Nederland gevestigd.
  • Op 6 augustus 2021 heeft de Franse rechter uitspraak gedaan over ander andere gezag, alimentatie, en aan verzoeker toestemming gegeven tot aanvraag van een Nederlands identiteitsbewijs voor [minderjarige] . Ook werd bepaald dat [minderjarige] afwisselend bij de vader en de moeder zal verblijven.
  • Op 20 oktober 2021 heeft verzoeker voor [minderjarige] een Nederlands paspoort aangevraagd.
  • Bij besluit van 25 oktober 2021 heeft de minister van Buitenlandse Zaken de paspoort aanvraag niet in behandeling genomen, omdat [minderjarige] niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
  • Verzoeker heeft administratief beroep ingesteld. Op 31 januari 2023 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep ongegrond verklaard.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , Frankrijk, een en ander met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Op de vraag wie het gezag over [minderjarige] uitoefent, is Frans recht van toepassing. Op grond van artikel 372 lid 1 van het Frans Burgerlijk Wetboek oefenen de vader en de moeder het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit. Dat de ouders het gezag gezamenlijk over [minderjarige] uitoefenen, volgt ook uit de beschikking van 6 augustus 2021 van de Franse rechtbank.
Verzoeker stelt dat uit de uitspraak van de Franse rechter volgt dat hij toestemming heeft om identiteitspapieren voor [minderjarige] in Nederland aan te vragen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de moeder van [minderjarige] hiermee instemt, omdat zij tegen dit onderdeel van de uitspraak van de Franse rechter geen hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank leidt uit genoemde uitspraak af dat beide ouders ervan uitgingen dat [minderjarige] al de Nederlandse nationaliteit bezat. Dat is echter nog de vraag, zoals blijkt uit het besluit van 25 oktober 2021 van de minister van Buitenlandse Zaken. Daarbij is besloten dat de paspoortaanvraag ten behoeve van [minderjarige] niet in behandeling kan worden genomen, omdat [minderjarige] volgens de Minister niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Als gevolg hiervan heeft verzoeker het onderhavige verzoek ingediend.
Artikel 372 lid 2 van het Frans Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ten aanzien van derden te goeder trouw elke ouder wordt geacht te handelen met instemming van de ander, wanneer hij alleen een gebruikelijke daad van ouderlijk gezag verricht met betrekking tot de persoon van het kind. De rechtbank is van oordeel dat het voeren van onderhavige procedure geen gebruikelijke daad van ouderlijk gezag betreft, zodat de moeder hier expliciet mee dient in te stemmen. Niet gebleken is dat de moeder van [minderjarige] op de hoogte is van en instemt met het voeren van deze procedure. De rechtbank is verder van oordeel dat – anders dan verzoeker stelt – de uitspraak van de Franse recher niet ziet op (vervangende) toestemming voor het voeren van onderhavige procedure. De door de Franse rechter verleende toestemming zag slechts op het aanvragen van Nederlandse identiteitspapieren voor [minderjarige]
(‘faire établir des papiers d’identité pour [minderjarige] aux Pays-Bas').
Zoals op de zitting besproken, kan verzoeker deze procedure alleen voeren, indien hij aantoont dat de moeder van [minderjarige] hiermee instemt. Indien de moeder niet akkoord is, dan is de rechtbank van oordeel dat verzoeker vervangende toestemming voor het voeren van de procedure dient te verkrijgen van de daartoe bevoegde rechter.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de moeder van [minderjarige] als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Zij dient daarom in deze procedure in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord, tenzij blijkt dat zij instemt met toewijzing van het verzoek. Hiertoe kan een verklaring van de moeder worden overgelegd waaruit blijkt dat zij instemt met toewijzing van het verzoek, waarbij aangehaakt kan worden bij de instemmingsverklaringen zoals deze in het procesreglement familie- en jeugdrecht zijn opgenomen.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen verklaringen van de moeder over te leggen, dan wel vervangende toestemming van de daartoe bevoegde rechter, zoals hierna opgenomen in het dictum van deze beschikking.

Beslissing

bepaalt dat de behandeling van het verzoek wordt aangehouden tot
1 juni 2024pro forma
teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen over te leggen een
origineleen door een notaris of advocaat geautoriseerde verklaring van de moeder waaruit blijkt dat zij instemt met het voeren van een procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] , dan wel, als de moeder hier niet mee instemt, vervangende toestemming van de daartoe bevoegde rechter;
stelt de man tevens in de gelegenheid over te leggen – indien mogelijk – een
origineledoor een notaris of advocaat geautoriseerde verklaring van de moeder waaruit blijkt dat zij instemt met toewijzing van het verzoek;
uit de verklaring(en) van de moeder dient te blijken dat het verklaarde is besproken met een notaris of advocaat, die aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat de verklaring is ondertekend door de moeder, van welk legitimatiebewijs een kopie dient te worden meegestuurd. Verder dient het BAR-nummer (of het Franse equivalent daarvan) van de advocaat of notaris te worden vermeld;
van de verklaring(en) dient tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND;
bepaalt dat de IND hierop – indien gewenst – binnen twee weken mag reageren;
bepaalt dat indien verzoeker aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing, ook ten aanzien van de proceskosten, aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, G. van Zeben-de Vries en A.C. Olland, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!