ECLI:NL:RBDHA:2024:4978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/14969 en AWB 23/14970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot geloofwaardigheid en termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Eiseres, geboren in 1977 en van Nigeriaanse nationaliteit, heeft in 2020 haar eerste asielaanvraag ingediend, die is afgewezen. Op 6 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid haar opvolgende aanvraag afgewezen, waarop eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep te laat is ingediend, aangezien de termijn van één week, zoals vermeld in het bestreden besluit, niet is nageleefd. Eiseres heeft aangevoerd dat de termijn vier weken had moeten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de termijn van één week correct was, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen.

De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van de door eiseres aangevoerde problemen met een bepaalde groep in Nigeria beoordeeld. Verweerder heeft betoogd dat de problemen niet geloofwaardig zijn, onderbouwd met inconsistenties in de verklaringen van eiseres. De rechtbank concludeert dat er geen Bahaddar-omstandigheden zijn die een uitzondering op de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder dat de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn, niet evident onjuist is. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/14969 en AWB 23/14970
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2010
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiseres en haar minderjarige kind. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 6 december 2023 afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1977. Eiseres en haar minderjarige zoon hebben de Nigeriaanse nationaliteit. Op 6 december 2020 heeft eiseres haar eerste asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is afgewezen en dit besluit staat in rechte vast. Eiseres heeft op 9 februari 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat haar echtgenoot lid is van [groep] . Op 20 januari 2008 is eiseres door leden van die groep mishandeld om haar echtgenoot een lesje te leren. Hij zou namelijk uit [groep] willen stappen. Eiseres heeft aangifte gedaan en is naar Nederland gegaan om bij haar echtgenoot te verblijven, die sinds 2003 in Nederland verbleef en destijds een verblijfsvergunning had. De echtgenoot van eiseres is in 2012 teruggekeerd naar Nigeria. Eiseres is in Nederland gebleven.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de problemen die eiseres stelt te hebben met [groep] niet geloofwaardig zijn. Daarom vindt verweerder het niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Nigeria een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat eiseres al sinds 2008 in Nederland is maar zich niet onverwijld heeft gemeld om asiel aan te vragen. Ook heeft eiseres wisselende verklaringen afgelegd over haar reden van vertrek uit Nigeria in 2008. In haar eerste asielprocedure heeft eiseres verteld dat zij (in 2008) slechts op bezoek kwam bij haar echtgenoot en is gebleven omdat zij zag dat haar aanwezigheid een goede invloed op hem had. Daarnaast heeft eiseres in de eerste procedure ook niet verklaard over de gestelde persoonlijke bedreiging en mishandeling. Sterker nog, zij heeft toen verklaard de bende niet te kennen en zelf nooit direct bedreigd te zijn door deze bende. Bovendien zijn de gestelde problemen van haar echtgenoot met [groep] in haar asielaanvraag ongeloofwaardig bevonden. Dit staat in rechte vast. Ook heeft eiseres verschillend verklaard over de oorzaak van haar vrees voor [groep] . Verder past de verklaring van eiseres dat haar echtgenoot vermoedelijk naar Nigeria is teruggekeerd om haar te beschermen niet bij zijn poging om weer naar Nederland te komen. Tot slot wordt geen doorslaggevende betekenis gegeven aan de bewijswaarde van de overgelegde documenten.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. De vorige gemachtigde van eiseres heeft de volgende beroepsgronden naar voren gebracht. Verweerder heeft de geloofwaardigheid niet zorgvuldig beoordeeld. Hij heeft onvoldoende rekening gehouden met barrières gerelateerd aan taal, culturele verschillen en/of de psychische toestand van eiseres. Door deze factoren kunnen inconsistenties of onnauwkeurigheden in verklaringen verklaard worden. Het besluit is ook onzorgvuldig vanwege het gebruik van een niet-geregistreerde tolk bij het gehoor opvolgende aanvraag. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres onbetrouwbaar zou zijn omdat zij al sinds 2008 in Nederland is en pas in 2020 een asielaanvraag heeft gedaan. Door angst, verwarring en jarenlange mishandeling door haar partner heeft zij niet eerder asiel kunnen aanvragen. Ook zijn de relevante bewijsstukken niet adequaat beoordeeld. De bewijsstukken zijn afgedaan als niet-authentiek zonder verificatie van de stukken. Alleen de Nigeriaanse autoriteiten kunnen de authenticiteit van hun eigen documenten bevestigen. Daarbij neemt een verschil tussen de datum van de opgevraagde stukken en de datum van gebeurtenissen in het verleden de authenticiteit niet weg. Tot slot is het besluit in strijd met het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en met het belang van het kind. Uitzetting ontwricht het gevestigde gezinsleven in Nederland zonder voldoende afweging van het belang van het gezinsleven en de integratie van de kinderen. Daarbij zouden de kinderen beschermd moeten zijn door de rechten die zij hebben uit de toentertijd legale verblijfsstatus van hun vader. Op 22 januari 2024 heeft de huidige gemachtigde van eiseres de zaak overgenomen. Er zijn hierna geen aanvullende gronden ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is het beroep tijdig ingediend?
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het beroep tijdig is ingediend. Het bestreden besluit is van 6 december 2023. In het bestreden besluit staat dat binnen één week beroep moet worden ingediend. Het beroepschrift is ingediend op 19 december 2023. De voormalige gemachtigde van eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet te laat is ingediend, omdat verweerder niet de juiste beroepstermijn heeft vermeld in het bestreden besluit. De beroepstermijn had namelijk op grond van artikel 69 van de Vreemdelingenwet vier weken moeten bedragen.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep te laat is ingediend. Eiseres heeft niet binnen één week beroep ingesteld en verweerder heeft de beroepstermijn terecht vastgesteld op één week. De aanvraag van eiseres is namelijk afgewezen als kennelijk ongegrond. Hoewel in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet staat dat de beroepstermijn vier weken bedraagt, worden hier in het tweede lid een aantal uitzonderingen op gemaakt. In artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet staat dat de beroepstermijn één week bedraagt wanneer de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond.
5.2.
Nadat vastgesteld is dat het beroep te laat is ingediend, moet de rechtbank nog beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat wil zeggen: of de termijnoverschrijding aan eiseres is toe te rekenen. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht verklaart de rechtbank een beroep, ondanks een termijnoverschrijding, niet niet-ontvankelijk wanneer redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. In de brief van 8 januari 2024 heeft de rechtbank eiseres verzocht te laten weten waarom het beroep te laat is ingediend. De voormalige gemachtigde van eiseres heeft hierop enkel laten weten dat zij van mening is dat het beroep wel tijdig is ingediend. Ter zitting heeft de rechtbank de huidige gemachtigde gevraagd of hij dit standpunt handhaaft en/of een nadere toelichting wil geven. De huidige gemachtigde heeft aangegeven er niet van op de hoogte te zijn geweest dat het beroep mogelijk te laat is ingediend en de brief die de rechtbank hierover op 8 januari 2024 gestuurd heeft niet te kennen. Hij heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden om een nadere reactie te kunnen geven. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Hiertoe heeft zij van belang geacht dat de ontvankelijkheid een ambtshalve toets is en de rechtbank niet verplicht is om van tevoren mede te delen dat dit een onderwerp van gesprek zal vormen op de zitting. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat bij overdracht van een zaak van de ene gemachtigde naar de andere gemachtigde het de verantwoordelijkheid van de gemachtigden is dat het volledige dossier wordt overgedragen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er in ieder geval vanuit gegaan kan worden dat de huidige gemachtigde beschikt over de gronden van beroep waarin de vorige gemachtigde heeft beargumenteerd dat het beroep niet te laat is ingediend, omdat de beroepstermijn vier weken had moeten zijn in plaats van één week. De huidige gemachtigde heeft niet gesteld de beroepsgronden niet in zijn bezit te hebben. De rechtbank heeft in overweging 5.1. uiteengezet waarom het beroep niet tijdig is ingediend. Dat de voormalige gemachtigde van eiseres in de veronderstelling was dat er een andere beroepstermijn gold, maakt niet dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat zij niet in verzuim is geweest.
6. Omdat het beroep niet tijdig is ingediend en hiervoor geen verschoonbare reden is gegeven, moet de rechtbank het beroep in beginsel niet-ontvankelijk verklaren. Maar uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 juni 2022 [1] volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar tegen Nederland [2] om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen (hierna: Bahaddar-omstandigheden). Het is aan de rechtbank om te beoordelen of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van verweerder daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst. De achterliggende gedachte van deze beoordeling is dat een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer altijd moet worden voorkomen. Voor het aannemen van een Bahaddar-omstandigheid geldt een hoge drempel. Dat betekent echter niet dat wanneer, zoals in dit geval, verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, de rechtbank bij de Bahaddar-beoordeling met een verwijzing naar dat standpunt kan volstaan. De rechtbank moet in dat kader een zelfstandige beoordeling verrichten op basis van wat in de gehele procedure naar voren is gekomen. De rechtbank zal daarom toetsen of het standpunt van verweerder dat de terugkeer van eiseres niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, evident onjuist is.
6.1.
Ter zitting heeft de rechtbank partijen het Bahaddar-toetsingskader voorgelegd en hen gevraagd hierop te reageren. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat het standpunt dat vervolgens door verweerder is ingenomen in strijd is met de goede procesorde, omdat er geen verweerschrift of pleitnota is overgelegd waardoor hij hier niet adequaat op kan reageren. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van strijd met de goede procesorde. In asielzaken is het niet gebruikelijk dat door verweerder een verweerschrift wordt ingediend. Ook is niet vereist dat partijen een pleitnota overleggen. Daarbij komt dat de Bahaddar-beoordeling een ambtshalve toets is van de rechtbank en dat verweerder in zijn standpunt ter zitting voornamelijk argumenten heeft genoemd die ook in het voornemen en het bestreden besluit staan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich geen Bahaddar-omstandigheden voor. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van eiseres ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiseres wisselend heeft verklaard over de reden waarom zij in 2008 uit Nigeria is vertrokken. In het nader gehoor van november 2021 heeft zij verklaard dat zij in 2008 naar Nederland is gekomen om op bezoek te gaan bij haar man. In de huidige procedure verklaart zij dat zij in 2008 uit Nigeria is vertrokken vanwege problemen met de [groep] . Ook heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat zij in het nader gehoor van november 2021 verklaard heeft dat zij zelf nooit bedreigd is door de [groep] . Daarnaast heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat de gestelde problemen van haar echtgenoot met de [groep] ongeloofwaardig zijn gevonden en dat dit in rechte vaststaat. Tot slot heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat zij pas in 2020 asiel heeft aangevraagd, terwijl zij al sinds 2008 in Nederland was. Dat zij door angst en verwarring niet eerder asiel heeft aangevraagd, heeft verweerder niet hoeven volgen onder andere gelet op het gegeven dat eiseres wel in 2008 al aangifte zou hebben gedaan tegen de [groep] in Nigeria. Dat eiseres niet eerder asiel heeft aangevraagd vanwege jarenlange mishandeling door haar partner kan ook niet tot een ander oordeel leiden, nu haar partner al sinds 2012 niet meer in Nederland verblijft.
7.1.
Dat verweerder tijdens het gehoor gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder moet in principe gebruik maken van beëdigde tolken of vertalers. Wanneer hiervan wordt afgeweken, moet verweerder dit schriftelijk motiveren. [3] In het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag en het voornemen van 12 mei 2023 heeft verweerder toegelicht dat er geen Yoruba-registertolken beschikbaar zijn. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van het algemeen uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord door een beëdigde tolk. Eiseres heeft ook na het gehoor verklaard de tolk te hebben verstaan. Ook volgt uit het rapport dat eiseres tijdens het gehoor de kans heeft gehad om tegenstrijdigheden uit te leggen. Daarnaast heeft zij correcties en aanvullingen op het rapport van het gehoor kunnen geven. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar culturele en psychische achtergrond. Eiseres heeft niet nader uitgelegd wat zij hiermee bedoelt en op welke punten het bestreden besluit hierin tekort schiet.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de overgelegde documenten voldoende gemotiveerd heeft betrokken bij zijn oordeel. Verweerder heeft de documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Bureau Documenten heeft de authenticiteit van de documenten niet kunnen vaststellen vanwege het ontbreken van voldoende referentiemateriaal. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer van de geloofwaardigheid van de documenten kan worden uitgegaan, omdat de authenticiteit niet vaststaat. Voor zover de verklaring van het onderzoek niet in het dossier zou zitten, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, ziet de rechtbank niet in waarom dit door eiseres niet eerder is aangegeven of opgevraagd bij verweerder. Daarbij heeft verweerder met betrekking tot de stukken niet enkel verwezen naar het onderzoek van Bureau Documenten maar de documenten ook inhoudelijk beoordeeld. Verweerder heeft zich over de documenten allereerst op het standpunt kunnen stellen dat het afbreuk doet aan de bewijswaarde dat de documenten dateren uit 2022 terwijl de gebeurtenissen reeds in 2008 hebben plaatsgevonden. Over de getuigenverklaringen die naar voren komen in het onderzoek heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de getuigen verklaard hebben over hun eigen waarnemingen. Daarnaast heeft verweerder twijfels kunnen hebben bij het onderzoek omdat er twee versies van het onderzoek in het dossier zitten die verschillen qua nummering en ondertekening. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de handtekening van de heer [naam] onder het onderzoeksrapport verschilt van de handtekeningen van deze zelfde heer [naam] onder zijn notariële verklaringen. Over de notariële verklaringen heeft verweerder ook kunnen stellen dat het onduidelijk is op welke wijze de heer [naam] zijn onderzoek heeft uitgevoerd. Ook is de verklaring hierin dat de echtgenoot van eiseres in 2008 zou zijn teruggekeerd naar Nigeria tegenstrijdig met de verklaringen van eiseres zelf dat haar echtgenoot tussen 2007 en 2012 niet meer is teruggekeerd naar Nigeria. Verder staat in de notariële verklaringen dat de heer [naam] in het bezit is van een proces-verbaal uit 2008, terwijl in het politierapport staat dat de documenten uit het dossier zijn verbrand. Aan het politierapport heeft verweerder ook geen doorslaggevende waarde hoeven toekennen. Nu de documenten uit het dossier verbrand zouden zijn, is namelijk niet duidelijk hoe de politie kan verklaren welke stukken er precies in het dossier zaten. Tot slot heeft verweerder zich over de medische verklaring op het standpunt kunnen stellen dat hieruit enkel blijkt dat eiseres op 20 januari 2008 behandeld is in het ziekenhuis en dat zij behandeld is als een patiënt met lichamelijke verwondingen als gevolg van fysieke mishandelingen. Hieruit blijkt echter niet dat zij mishandeld is door de [groep] .

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is van oordeel dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat er geen sprake is van Bahaddar-omstandigheden. Het standpunt van verweerder dat de gestelde problemen van eiseres ongeloofwaardig zijn en daarom geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade, is niet evident onjuist. Er bestaat daarom geen aanleiding om de nationale procedureregel buiten toepassing te laten. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. Het beroep is niet-ontvankelijk.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664.
2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (Bahaddar t. Nederland).
3.Zie artikel 28, eerste lid aanhef en onder d en vierde lid van de Wet beëdigde tolken en vertalers.