ECLI:NL:RBDHA:2024:4973
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Guinese eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging
Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Guinese eiser die beroep aantekende tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1997, had op 6 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 26 februari 2024 door de staatssecretaris als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Guinee te vrezen heeft voor zijn stieffamilie en de autoriteiten. Hij beschreef een verleden van mishandeling door zijn stiefmoeder en een incident waarbij zijn stiefbroer om het leven kwam. De staatssecretaris vond echter dat de relevante elementen in het asielrelaas niet konden worden herleid tot de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om het medisch advies dat de eiser had ingediend expliciet in de besluitvorming te betrekken, omdat het relaas van de eiser geloofwaardig was bevonden en er geen bewijs was dat hij door zijn medische klachten niet volledig had kunnen verklaren.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht had afgewezen, omdat de eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 april 2024.