ECLI:NL:RBDHA:2024:4968
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visumaanvraag in verband met gezondheidsklachten referent
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die de Iraanse nationaliteit heeft, hangende het bezwaar tegen de afwijzing van haar visumaanvraag. De visumaanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 7 juni 2023, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en er redelijke twijfel bestond over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de Schengenlidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen om alsnog een visum te verlenen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 februari 2024 behandeld. Tijdens de zitting heeft de zoon van de referent, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij haar zuster, die ernstige gezondheidsklachten heeft, wil bezoeken. De voorzieningenrechter overweegt dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing ervan zou betekenen dat verzoekster Nederland mag inreizen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer de nadelige gevolgen van de afwijzing onevenredig zijn ten opzichte van het belang van verweerder bij handhaving van zijn besluit.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang, gezien de medische situatie van verzoekster, die lijdt aan borstkanker. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de rechtmatigheid van het besluit niet sterk betwijfeld kan worden. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.