ECLI:NL:RBDHA:2024:494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35348 en NL23.35351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen met een besluit van 3 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvragen. De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, wat betekent dat de eisers gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen niet in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat is aanvaard.

Eisers voeren aan dat de Dublinverordening strikte termijnen kent voor het indienen van terugnameverzoeken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het terugnameverzoek te laat heeft ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.35348 en NL23.35351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum 1]
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2],eiseres,
geboren op [geboortedatum 2]
V-nummer: [nummer 2]
mede namens haar minderjarige kinderen,
[naam 3]geboren op [geboortedatum 3],
[naam 4]geboren op [geboortedatum 4]
[naam 5],geboren op [geboortedatum 5],
allen van Afghaanse nationaliteit,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met het bestreden besluit van 3 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan ten aanzien van eiseres en een verzoek om overname gedaan ten aanzien van eiser. Duitsland heeft de verzoeken aanvaard.
5. Eisers voeren aan dat de Dublinverordening strikte termijnen kent voor de verschillende stappen die gezet moeten worden om iemand aan een ander land over te kunnen dragen. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening dient een verzoek tot terugname zo snel mogelijk te worden ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 22 november 2023 volgt dat de staatssecretaris vanaf het moment van eerste aanmelding van de asielzoeker maximaal 96 uur (vier dagen) heeft om een eventuele Eurodac-treffer te genereren. Eisers stellen dat zij zich, blijkens de afsprakenkaart die zij gevoegd hebben bij de aanvullende gronden van beroep, op 16 juni 2023 voor het eerst hebben gemeld. Uiterlijk op 20 juni 2023 had de staatssecretaris een Eurodac-treffer kunnen en moeten hebben. De termijn voor het doen van een terugnameverzoek aan Duitsland is derhalve geëindigd op 20 augustus 2023. Het terugnameverzoek van eiseres is gedaan op 22 augustus 2023 en dat betekent dat sprake is van een termijnoverschrijding en dat Nederland de aanvraag aan zich dient te houden. Eisers voeren verder aan dat het gezin ruw uiteen wordt gerukt nu Duitsland ook de claim van eiser heeft aanvaard. Eiser gaat weliswaar met eiseres en de minderjarige kinderen mee naar Duitsland, maar de meerderjarige zoon – die samen met zijn vader Nederland is ingereisd - behoort volgens de Dublin-definitie niet meer tot het gezin en blijft daarmee alleen in Nederland omdat Nederland verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. De meerderjarige zoon is pas net negentien en is in feite nog volledig afhankelijk van zijn ouders. Ook de situatie van de minderjarige dochter speelt volgens eisers een grote rol. Zij heeft hartoperaties moeten ondergaan in het ziekenhuis en na de controles in december zal het vervolg van het behandeltraject worden bepaald en zal vermoedelijk weer een operatie plaatsvinden. Ter zitting is toegelicht dat dit naar verwachting in juni 2024 zal zijn. Er zijn volgens eisers zwaarwegende belangen waarom de staatssecretaris de zaak aan zich moet trekken en derhalve word een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 17. Het is voor eiser bijna niet te doen om te kiezen tussen zijn oudste zoon en zijn vrouw met minderjarige kinderen. Het getuigt van onevenredige hardheid om een vader in zo’n positie te brengen. De staatssecretaris is in de bestreden besluiten weliswaar ingegaan op de situatie van de meerderjarige zoon alsook de situatie van de minderjarige dochter, maar er is niet beoordeeld of de optelsom van deze twee aspecten toch mogelijk maakt dat Nederland de zaak aan zich moet trekken. Eisers hebben daarnaast ook een beroep gedaan op het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Er zou een belangenafweging moeten komen tussen de belangen van de overheid en de belangen van de betrokken asielzoekers. Dat is niet de afweging van artikel 17 van de Dublinverordening.
Tijdigheid van het verzoek tot terugname
6. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld wanneer de termijn voor het doen van een verzoek tot terugname is gaan lopen en of dit verzoek tijdig is gedaan. Tussen partijen bestaat hierover verdeeldheid. In artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer. Dit volgt uit artikel 9, vijfde lid, van de Verordening EU nr. 603/2013 (Eurodac-verordening). Indien het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het terugnameverzoek binnen drie maanden na indiening van het verzoek om internationale bescherming
6.1.
Artikel 9, eerste lid, eerste alinea, van de Eurodac-verordening luidt:
‘Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van alle vingers van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt en zendt deze samen met de in artikel 11, onder b) tot en met g), van deze verordening genoemde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013 [de Dublinverordening], toe aan het centraal systeem.’
6.2.
Artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening luidt
: ‘Het centraal systeem zendt de treffer of het negatieve resultaat van de vergelijking automatisch toe aan de lidstaat van oorsprong. Bij een treffer zendt het voor alle reeksen gegevens die met de treffer overeenkomen de gegevens toe, zoals bedoeld in artikel 11, onder a) tot en met k), samen met, in voorkomend geval, de in artikel 18, lid 1, bedoelde markering.’
6.3.
Artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening luidt, voor zover relevant:
‘Het centraal systeem verricht de vergelijkingen in de volgorde van ontvangst van de verzoeken. Ieder verzoek wordt binnen 24 uur afgehandeld. (…)’
7. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat blijkens de afsprakenkaart van 16 juni 2023 eisers op die dag een asielverzoek hebben ingediend in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. De Eurodac-treffer is vervolgens op 25 juni 2023 ontvangen en het overname- en terugnameverzoek zijn op 22 augustus 2023 ingediend. In artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. De termijn van twee maanden is dus van toepassing wanneer sprake is van een Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. Dat wil zeggen met vingerafdrukgegevens die zijn verkregen bij een verzoek om internationale bescherming. Dit is een formeel bewijsstuk dat de verantwoordelijkheid bepaalt, zolang er geen bewijs is van het tegendeel. In de tweede alinea van artikel 23, tweede lid, staat dat als het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat wordt gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming. De termijn voor het indienen van het terugnameverzoek is dus afhankelijk van het bewijs waarop het verzoek is gebaseerd.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het kennelijk de bedoeling van de Dublinverordening is om een korte(re) termijn te stellen van twee maanden wanneer sprake is van een Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. De ontvangst van een Eurodac-treffer vereenvoudigt namelijk de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat in vergelijking met gevallen waarin niet een dergelijke treffer wordt ontvangen. Een letterlijke lezing van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening garandeert echter niet deze uitkomst, omdat hierin geen uiterste termijn is bepaald waarbinnen de gegevens in het Eurodac-systeem moeten worden ingevoerd. Er kan pas een Eurodac-treffer volgen nadat de gegevens zijn ingevoerd.
7.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, in tegenstelling tot de procedure bij overname van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, geen uiterste termijn stelt van drie maanden voor het indienen van een terugnameverzoek gerekend vanaf de datum van het asielverzoek. In artikel 23, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening staat namelijk uitdrukkelijk dat de termijn van drie maanden geldt ingeval van ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac systeem, dat in tegenstelling tot artikel 21, eerste lid, eerste alinea, waarin de uiterste termijn van drie maanden niet gekoppeld is aan het soort bewijs waar het overnameverzoek op is gebaseerd. Een letterlijke lezing van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening geeft daarom geen uitsluitsel over de vraag die voorligt.
7.3.
Gelet op de doelstelling van een snelle behandeling van een verzoek om internationale bescherming, gaat de rechtbank ervanuit dat de Dublinverordening, hoewel het er niet met zoveel woorden in staat, wel beoogt een termijn te stellen, die te relateren is aan het moment van het indienen van de asielaanvraag. Zou dit niet zo zijn, en zou de termijn afhankelijk zijn gesteld van het verkrijgen van de Eurodac-treffer, dan zou de gegeven rechtsbescherming afhankelijk zijn van wanneer de staatsecretaris start met het afnemen van vingerafdrukken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende rechtsbescherming. Een vreemdeling heeft immers zelf geen invloed op de vraag wanneer de staatssecretaris zijn gegevens registreert en deze invoert in het systeem.
7.4.
De rechtbank gaat er op zichzelf vanuit dat de termijnen die in artikel 9 van de Eurodac-verordening zijn vastgelegd geen fatale termijnen zijn om de verantwoordelijkheid van de lidstaat te bepalen. Echter met het oog op de doelstellingen van de Dublinverordening is de rechtbank van oordeel dat deze termijn wel bepalend is voor het aanvangen van de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek als bedoeld in artikel 23, tweede, eerste alinea van de Dublinverordening. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening zo gelezen moet worden dat de twee-maandentermijn aanvangt op het moment dat er uiterlijk een Eurodac-treffer had moeten zijn, dus (72 + 24 =) 96 uur nadat de asielaanvraag is gedaan, dan wel - indien eerder een Eurodac-treffer is verkregen - twee maanden na het verkrijgen van een Eurodac-treffer. Dit betekent in het geval van eisers dat uiterlijk op 19 juni 2023 de vingerafdrukken naar het Eurodac-systeem verzonden hadden moeten worden, waarna uiterlijk binnen 24 uur een Eurodac-treffer had moeten komen. Vanaf dat moment had de staatssecretaris op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening twee maanden voor het indienen van een overnameverzoek. Dat betekent dat de staatssecretaris het terugnameverzoek uiterlijk op 20 augustus 2023 bij Duitsland had moeten indienen. De staatssecretaris heeft het terugnameverzoek op 22 augustus 2023 en dus na die maximale termijn ingediend. Omdat het terugnameverzoek niet tijdig is ingediend, is Nederland op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening met ingang van 21 augustus 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielverzoeken.
7.5.
De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat de termijn al aan zou moeten vangen op de dag van het indienen van het asielverzoek, omdat aan de lidstaten in artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening een termijn van 72 uur wordt gegeven voor het invoeren van de gegevens in het Eurodac-systeem en vervolgens 24 uur gegeven is voor het terugkomen van een reactie. Er zijn geen aanwijzingen dat artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening beoogt om deze termijn aan de staatssecretaris te onthouden.
7.6.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in het standpunt, dat de Dublinverordening voldoende waarborgen biedt voor een behandeling binnen een redelijke termijn door naast de termijn van twee maanden na het verkrijgen van een Eurodac-treffer een maximale termijn van drie maanden te bepalen na het indienen van de asielaanvraag. De tekst van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening en het arrest Mengesteab bieden onvoldoende aanknopingspunten voor deze lezing. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze lezing van de tweede alinea van artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening in strijd is met de ratio van artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening die juist heeft beoogt een kortere termijn te stellen voor gevallen waarin een terugnameverzoek is gebaseerd op een Eurodac-treffer.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvragen van eisers niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris moet, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe besluiten nemen op de aanvragen van eisers.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.