ECLI:NL:RBDHA:2024:4918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/4951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging van Ziektewet-uitkering wegens benadelingshandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de verlaging van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser, die een ZW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin een maatregel werd opgelegd die de uitkering met 50% verlaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd door een aanbod van zijn werkgever voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst af te wijzen, terwijl hij al arbeidsongeschikt was. Eiser had zich op 19 maart 2022 ziek gemeld en onderging op 20 april 2022 een nieroperatie. Ondanks zijn ziekte bood de werkgever op 10 juni 2022 een contract voor 8 uur per week aan, wat eiser afwees. De rechtbank oordeelde dat eiser zich bewust was van zijn keuze om het aanbod af te slaan, en dat deze keuze de financiële verantwoordelijkheid voor zijn ziekte bij het Uwv heeft neergelegd, wat onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4951 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. M.P. de Witte,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand.

Inleiding

Bij besluit van 6 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 1 juni 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarbij is aan hem medegedeeld dat een maatregel inhoudende een blijvend gehele weigering wordt opgelegd.
Bij besluit van 2 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en eiser een ZW-uitkering toegekend vanaf 1 juni 2022 met oplegging van een maatregel inhoudende een verlaging van de ZW-uitkering met 50% tot en met 15 maart 2024.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser was werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: de werkgever) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigend per 1 juni 2022 voor 16 uur per week. Op 19 maart 2022 heeft eiser zich ziekgemeld. Op 20 april 2022 heeft eiser een nieroperatie ondergaan. Werkgever had eiser toen reeds, op 15 april 2022, laten weten het contract niet te verlengen. Op 10 juni 2022 heeft werkgever eiser alsnog benaderd voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst, per 1 juni 2022, voor 8 uur per week. Eiser heeft dit aanbod, onder verwijzing naar zijn (slechte) gezondheidssituatie, afgewezen.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een Ziektewet uitkering, echter dat deze niet, althans slechts voor 50%, wordt uitbetaald, omdat eiser een verwijtbare benadelingshandeling heeft verricht.
Verweerder verwijt eiser dat hij de door werkgever aangeboden verlenging niet heeft geaccepteerd, waardoor eiser in plaats van loon (tijdens ziekte) van de zijde van de werkgever te ontvangen, een beroep heeft moeten doen op een Ziektewet uitkering.
3.1
Eiser voert in beroep aan dat hij geen benadelingshandeling heeft verricht. Subsidiair is eiser van mening dat hem een benadelingshandeling niet kan worden verweten. Op het moment dat hem een contract van 8 uur per week werd aangeboden, was al duidelijk dat hij vanwege gezondheidsredenen niet in staat was het aangeboden werk te verrichten.
3.2
Eiser heeft het beroep ter zitting nader toegelicht. Als eiser de arbeidsovereenkomst had geaccepteerd, had de werkgever via een beroep op dwaling de arbeidsovereenkomst kunnen vernietigen. Zo had eiser nog meer kosten gehad.
4. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW bepaalt dat het Uww het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijven weigert, indien de verzekerde voor zijn doen of laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Daarmee komt immers een einde aan de loondoorbetalingsverplichting van een werkgever, ter vervanging waarvan dan ziekengeld wordt gevraagd. Zodoende doet een werknemer in die situatie onnodig beroep op de ZW.
5.1
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd. Zoals volgt uit aangehaalde vaste rechtspraak moet in dat verband worden bezien of en in hoeverre eiser ten tijde van het afwijzen van contractverlenging reeds arbeidsongeschikt was, in die zin dat eiser op de hoogte was van zijn ziekte of gebreken.
5.2
De rechtbank overweegt dat eiser op 20 april 2022 een nieroperatie heeft ondergaan. Terwijl eiser nog aan het revalideren was, heeft de werkgever op 10 juni 2022 contact met eiser opgenomen en een contract voor 8 uur per week aangeboden. Op 17 juni 2022 heeft eiser het aanbod afgewezen en aangegeven dat hij aan zijn herstel moest werken.
5.3
De rechtbank constateert met het voorgaande dat eiser op het moment van het afwijzen van het aanbod van de werkgever arbeidsongeschikt was en dat zowel eiser als de werkgever van de (ernstige) gezondheidssituatie van eiser op de hoogte waren. Met andere woorden, werkgever deed het aanbod aan eiser in weerwil van de ziekte van eiser.
5.4
De rechtbank passeert in dat verband de stelling van eiser ingenomen ter zitting dat het werk niet passend was. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het niet aan eiser is om te bepalen dat het aangeboden werk niet passend is. Eiser is geen arbeidsdeskundige of verzekeringsarts.
5.5
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat eiser door het afwijzen van het aanbod zijn loonaanspraken prijs heeft gegeven op een moment dat de arbeidsongeschiktheid al was ingetreden. De afwijzing heeft tot gevolg dat de algemene fondsen onnodig worden benadeeld. Er is dan ook sprake van een benadelingshandeling.
5.6
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of het eiser te verwijten is dat hij het aanbod van zijn werkgever heeft afgeslagen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser zich bewust was van zijn keuze om, gelet op het noodzakelijke herstel, het aanbod van werkgever af te slaan. Duidelijk is dat eiser zijn werkgever niet wilde belasten met de (financiële) verantwoordelijkheid voor een zieke werknemer. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser dit goed bedoeld heeft. Echter, met deze keuze heeft eiser de financiële verantwoordelijkheid voor zijn ziekte bij verweerder neergelegd, en daarmee de algemene fondsen die aan verweerder zijn toevertrouwd onnodig benadeeld.
5.7
De rechtbank passeert overigens het betoog van eiser zoals gedaan ter zitting dat de werkgever eventueel een beroep op dwaling had kunnen doen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Immers, werkgever en eiser wisten van de medische situatie van eiser.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.