ECLI:NL:RBDHA:2024:4874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
7 april 2024
Zaaknummer
NL24.9958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening voor een derdelander uit Oekraïne onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Op 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, meegedeeld dat hij tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Verzoeker heeft op 7 maart 2024 beroep ingesteld tegen deze brief en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk gegrond was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 2 april 2024 in zes andere zaken relevant is. Deze uitspraak heeft betrekking op de tijdelijke bescherming van vreemdelingen en de noodzaak om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU te stellen. De voorzieningenrechter heeft besloten dat verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, totdat op zijn beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan verzoeker, omdat zijn gemachtigde een verzoekschrift heeft ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9958

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In een brief van 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat hij tot en met 4 maart 2024 valt onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Dat volgt volgens de brief uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024. In de brief heeft de staatssecretaris aangegeven dat 4 maart 2024 de laatste dag waarop verzoeker recht heeft op tijdelijke bescherming en dat daarvoor geen nieuw besluit hoeft te worden genomen.
2. Verzoeker heeft op 7 maart 2024 beroep ingesteld tegen de brief van 5 februari 2024. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.9326. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin ziet de voorzieningenrechter van de ABRvS aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter heeft verder kennis genomen van de brief van 3 april 2024 van de staatssecretaris aan gemeenten waarin hij schrijft dat de door de voorzieningenrechter van de ABRvS getroffen voorzieningen alleen betrekking hebben op de zes betreffende vreemdelingen en dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang van andere derdelanders, zolang in individuele zaken geen ordemaatregel of voorlopige voorziening is getroffen.
7. Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen, maar ook omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze procedure zich niet leent om een voorlopig oordeel te geven over het besluitkarakter van de brief van 5 februari 2024, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Het treffen van de voorlopige voorziening betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van
€ 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.