Op 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, meegedeeld dat hij tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Verzoeker heeft op 7 maart 2024 beroep ingesteld tegen deze brief en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk gegrond was.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 2 april 2024 in zes andere zaken relevant is. Deze uitspraak heeft betrekking op de tijdelijke bescherming van vreemdelingen en de noodzaak om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU te stellen. De voorzieningenrechter heeft besloten dat verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, totdat op zijn beroep is beslist.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan verzoeker, omdat zijn gemachtigde een verzoekschrift heeft ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.