ECLI:NL:RBDHA:2024:4873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
7 april 2024
Zaaknummer
09-842118-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in diefstalzaak met geweld en bedreiging

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en bedreiging. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een tas met een geldbedrag van ongeveer 158.000 euro en een mobiele telefoon, waarbij gebruik werd gemaakt van een valse politielegitimatie en geweld tegen de aangevers. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 30 maanden eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangever verklaarde dat hij en zijn moeder, die ook als aangever fungeerde, door drie personen in hun woning waren overvallen. De verdachte werd in verband gebracht met de zaak door het kenteken van een auto die op haar naam stond, maar er was geen direct bewijs dat zij daadwerkelijk betrokken was bij de diefstal. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzingen tegen de verdachte onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij betrokken was bij de diefstal. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank gelastte de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-842118-19
Datum uitspraak: 5 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 juli 2019, 11 oktober 2019,
3 januari 2020 (alle pro forma) en 22 maart 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Nauta en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.G.W.M. Lut naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 april 2019 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- een tas inhoudende één of meer portemonnaies en/of een geldbedrag van ongeveer 158.000 euro en/of
- een mobiele telefoon,
In elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich te toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse order, te weten:
- een (valse) politielegitimatie en/of
- een (valse) machtiging tot binnentreden in een woning
en
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] en/of die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- opzij duwen van die [aangever 2] en/of
- tegenhouden en/of duwen van die [aangever 1] en/of
- uit de hand van die [aangever 1] trekken van voornoemde telefoon en/of
- uit de hand van die [aangever 1] pakken van voornoemde tas met inhoud en/of
- uiten van de woorden: “Als je zo doorgaat gaan we je boeien en meenemen”
tegen die [aangever 1] , althans woorden van soortelijke dreigende aard of strekking;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat voor de betrokkenheid van verdachte onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van wegnemingshandelingen als vereist in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.
Beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Aanleiding onderzoek
Op vrijdag 12 april 2019 gaat de politie naar de [adres 2] in [plaats] na melding van een diefstal van € 248.000,00. Ter plaatse blijkt [aangever 1] (hierna: [aangever 1] of aangever) de melder te zijn geweest.:. [aangever 1] verklaart dat twee mannen en een vrouw in zijn woning waren geweest en zich als medewerkers van de politie hadden voorgedaan. Hij verklaart verder dat – in tegenstelling tot de melding – een geldbedrag van € 158.000,00 is buitgemaakt en dat de dieven ook zijn mobiele telefoon hebben meegenomen.
De dieven hebben vervolgens de woning verlaten en zijn – denkt de aangever – weggereden in een zwarte Toyota Aygo met kenteken [kenteken] .
[aangever 1] doet vervolgens aangifte van diefstal, mede namens zijn bejaarde moeder [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ), die ook in de woning aanwezig was.
Na onderzoek blijkt de betreffende Toyota Aygo op naam van de verdachte te staan. Diezelfde avond heeft de politie in een hotel in de buurt van Schiphol de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Alle drie ontkennen zij enige betrokkenheid bij hetgeen zich aan de [adres 2] zou hebben afgespeeld.
3.3.2
Waardering van het bewijs
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tas met daarin een geldbedrag van ongeveer € 158.000 en een mobiele telefoon. De diefstal zou zijn gepleegd door drie personen, die zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door het tonen van een valse politielegitimatie en een valse machtiging tot binnentreden. Daarnaast zou de diefstal vergezeld zijn gegaan van geweldshandelingen (onder meer duwen van personen, uit de hand trekken van goederen en uiten van bedreigingen met geweld).
De rechtbank zal hierna per onderdeel van de tenlastelegging bespreken welk bewijs daarvoor voorhanden is.
Het geldbedrag
[aangever 1] heeft verklaard dat een bedrag van € 158.000,00 aan contant geld in de woning aanwezig was, dat afkomstig zou zijn van de erfenissen van twee ooms van hem. Hij heeft daartoe een Excelbestand overgelegd waarin geldbedragen zijn opgenomen en de testamenten waaruit blijkt dat hij enig erfgenaam van zijn ooms is. Dit geld lag in losse enveloppen in een linnen tas in zijn slaapkamer.
Uit de verklaring van [aangever 2] , de moeder van aangever [aangever 1] , blijkt dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een dergelijk groot geldbedrag in de woning.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verklaring van de aangever en het overgelegde Excelbestand onvoldoende om te kunnen aannemen dat hij een zo groot bedrag aan contanten voorhanden had in de woning.
De rechtbank concludeert dat slechts kan worden vastgesteld dat een geldbedrag van onbekende grootte en de mobiele telefoon van [aangever 1] zijn weggenomen.
Het verschaffen van toegang tot de plaats van het misdrijf door middel van een valse order
De rechtbank stelt vast dat de personen die de woning zijn binnengetreden de reden van hun komst hebben meegedeeld en een valse politielegitimatie hebben getoond nadat zij [aangever 2] waren gepasseerd en binnen in de gang stonden al. Ook zouden zij een formulier hebben getoond waarop stond dat ze in de woning mochten zijn, maar dat deden zij pas nadat zij het contante geld en de mobiele telefoon van de aangever hadden afgenomen.
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande dat niet kan worden vastgesteld dat de daders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse order.
Betrokkenheid van de verdachte
Uit het procesdossier komt het volgende over verdachte naar voren.
Aangever [aangever 1] heeft signalementen gegeven van de personen die in de woning waren. De verdachte voldoet aan het signalement van de vrouwelijke dader, dus zij zou de vrouwelijke dader geweest kunnen zijn. Met aangever [aangever 1] heeft echter geen betrouwbare fotoconfrontatie plaats gevonden, zodat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die in de woning is geweest.
Nadat alle personen uit de woning waren verdwenen, is aangever [aangever 1] naar buiten gerend. Hij zag een persoon in een kleine donkere auto stappen, van wie hij vermoedde dat dit de vrouwelijke dader was. Het kenteken van deze auto betrof het kenteken van de zwarte Toyota Aygo, die op naam stond van verdachte.
De rechtbank merkt op dat niet zeker is dat de persoon die aangever in de auto heeft zien stappen dezelfde persoon is geweest die bij hem in de woning was. Aangever heeft deze vrouw immers niet gevolgd toen zij de woning verliet; hij is pas naar buiten gegaan toen hij zag dat iedereen weg was. Aangever vermoedt wel dat de persoon die in een auto stapte deze vrouw was, maar dit vermoeden berust op niet meer dan de omstandigheid dat deze persoon snel instapte en wegreed. Hij heeft de vrouw niet herkend. Niet valt uit te sluiten dat de daders van de overval in een andere auto zijn gestapt of een andere vluchtroute hebben genomen. Dit klemt te meer nu de auto van verdachte niet te zien is op camerabeelden in de straten in de omgeving van de woning van aangever. Verdachte is diezelfde avond samen met haar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen in een hotel in de buurt van Schiphol, waarbij in de hotelkamer twee prostituees, drugs en geld aanwezig waren. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank hooguit een aanwijzing maar geen rechtstreeks verband met het feit op.
De omstandigheden dat de telefoon van verdachte op 10 april 2019 een basisstation aanstraalde in de (buurt van) de Hoekerstraat en dat deze telefoon uitstond tijdens de overval op 12 april 2019, alsmede de aanwezige zoekopdrachten in die telefoon en de inhoud van de uitgeluisterde OVC-gesprekken zijn zeer opmerkelijk te noemen. Maar ook hierbij gaat het slechts om indirecte aanwijzingen tegen verdachte; zij leveren geen bewijs van strafbare betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit op, ook niet in onderlinge samenhang.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande dat er weliswaar aanwijzingen zijn die verdachte in verband brengen met het ten laste gelegde feit, maar dat daaraan niet de overtuiging kan worden ontleend dat zij daarbij betrokken was zoals ten laste is gelegd.
Dit brengt met zich mee met dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij

4.1
Benadeelde partij [aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 163.884,66, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 158.884,66 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
4.2
Benadeelde partij [aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5.De inbeslaggenomen voorwerpen

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst d.d. 7 maart 2024 onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van het beslag
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst d.d. 7 maart 2024 onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
1. personenauto [kenteken] (Toyota Aygo, kleur zwart);
2. geld (ter waarde van € 108,80);
4. 1 telefoontoestel + oplader (Apple iPhone).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van
R. van Ast-Natadiningrat en mr. F.A.M. Schuijt, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2024.