Op 5 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker had op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat hij tot 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming viel. De staatssecretaris gaf aan dat verzoeker na deze datum een werkvergunning nodig had om te kunnen blijven werken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij hij oordeelde dat verzoeker behandeld moet worden als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn 2001/55/EG valt, totdat op het beroep is beslist. Dit betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken.
De voorzieningenrechter heeft zijn beslissing onderbouwd door te verwijzen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin voorlopige voorzieningen zijn getroffen voor andere derdelanders. Hij benadrukte dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Tevens is er een proceskostenvergoeding van € 875,- toegekend aan de verzoeker, die door de staatssecretaris moet worden betaald.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.