ECLI:NL:RBDHA:2024:4860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.13998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake tijdelijke bescherming voor derdelanders

Op 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming eindigt. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld en geoordeeld dat het verzoek kennelijk gegrond is. Er zijn vragen over de ontvankelijkheid van het beroep die de voorzieningenrechter niet eenvoudig kan beantwoorden, maar in het belang van de rechtsbescherming en de geboden spoed, wordt aangenomen dat het verzoek connex is aan een ontvankelijke bodemprocedure.

De rechtbank Amsterdam heeft op 29 maart 2024 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 april 2024 voorlopige voorzieningen toegewezen aan derdelanders, om rechtsongelijkheid te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat verzoekster haar tijdelijke bescherming behoudt, niet uit Nederland hoeft te vertrekken, haar recht op opvang behoudt en mag blijven werken totdat op haar beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13998

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 24 januari 2024 meegedeeld aan verzoekster dat haar tijdelijke bescherming eindigt. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Dat verzoek staat hier nu ter beoordeling.
3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak
zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
5. In dit geval zijn er vragen over de ontvankelijkheid van het beroep die rechtstreeks raken aan de bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening, maar die voor de voorzieningenrechter niet eenvoudig te beantwoorden zijn. In het belang van de rechtsbescherming en gelet op de geboden spoed, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om vooralsnog aan te nemen dat het verzoek connex is aan een ontvankelijke bodemprocedure waarin de rechtbank bevoegd is.
6. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij verwijzingsuitspraak van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4394, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft om die reden bij uitspraken van 2 april 2024, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366, de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
7. Gelet op de Afdelingsuitspraken en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Dat betekent dat verzoekster de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat zij haar recht op opvang behoudt en dat zij mag blijven werken, totdat op het door haar ingestelde beroep is beslist.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoekster niet wordt uitgezet en dat zij wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op haar van toepassing is, totdat op het door haar ingestelde beroep is beslist;
 veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.