Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag over zijn dochter, geboren in 2014, en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, voerde verweer tegen het verzoek van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De vader en moeder communiceren voornamelijk via hun meerderjarige kinderen, wat volgens de rechtbank een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat de minimaal noodzakelijke basis hiervoor ontbreekt. Echter, de ouders hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over de omgangsregeling, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft en tijdens de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft deze regeling vastgesteld, omdat het belang van de minderjarige zich hier niet tegen verzet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.