ECLI:NL:RBDHA:2024:4837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.14267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders Oekraïne in het bestuursrecht

Op 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker had eerder een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2024, waartegen hij beroep had ingesteld. Na een eerdere afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening op 27 maart 2024, diende de verzoeker een nieuw verzoek in, onderbouwd met gewijzigde omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek zonder zitting beoordeeld en geconstateerd dat er sinds de vorige uitspraak relevante ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, waaronder prejudiciële vragen van de rechtbank Amsterdam aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in recente uitspraken voorlopige voorzieningen heeft toegewezen aan andere derdelanders, wat heeft geleid tot rechtsongelijkheid. Om deze ongelijkheid te voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt zoals bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, dat hij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, en dat hij recht heeft op opvang en werk totdat er een beslissing is genomen op zijn beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14267

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit aan verzoeker
uitgevaardigd. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 27 maart 2024 afgewezen.
1.2.
Verzoeker heeft een nieuw verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek staat hier nu ter beoordeling.
1.3.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak
zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter heeft het vorige verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker heeft een nieuw verzoek ingediend, omdat er sinds de vorige uitspraak sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden. De voorzieningenrechter volgt verzoeker daarin en licht dit als volgt toe.
2.1.
Sinds de vorige uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij verwijzingsuitspraak van 28 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4394, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft om die reden bij uitspraken van 2 april 2024, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366, de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
2.2.
Gelet op de Afdelingsuitspraken en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de rechtbank aanleiding nu wel een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Dat betekent dat verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat hij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde beroep is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker niet wordt uitgezet en dat hij wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is, totdat op het door hem ingestelde beroep is beslist;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.