Op 5 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.7674 en NL24.7676, waarin verzoekers, van Turkse nationaliteit, een voorlopige voorziening vroegen in verband met hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 februari 2024 besloten om de aanvragen niet in behandeling te nemen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 27 maart 2024, waar verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten. In de uitspraak van dezelfde dag in de zaken NL24.7673 en NL24.7675 is besloten dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, waardoor de verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt in verband met hun verzoek om een voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten voor het verschijnen ter zitting zijn al vergoed in de beroepszaak, gezien de gelijktijdige behandeling.