ECLI:NL:RBDHA:2024:4825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/09/661260 / JE RK 24-257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2024, is het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming om een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], in een complexe en zorgelijke thuissituatie verkeren, waarbij zowel de moeder als de vader betrokken zijn. De kinderen zijn eerder uit huis geplaatst na een incident van huiselijk geweld en hebben sindsdien in een pleeggezin verbleven. Na een periode van zorgvuldige afweging heeft de rechtbank geconcludeerd dat, hoewel er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, er momenteel geen acute noodzaak is voor een uithuisplaatsing. De ouders hebben zich bereid verklaard tot samenwerking en er zijn mogelijkheden voor een gezinsopname, wat de rechtbank als een potentieel alternatief ziet. De rechtbank benadrukt dat de ouders actief moeten blijven deelnemen aan de hulpverlening en dat de huidige intensieve ondersteuning moet worden voortgezet om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op het welzijn van de kinderen, waarbij de rechtbank de mogelijkheid van verdere hulpverlening en verbetering van de thuissituatie niet uit het oog verliest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/661260 / JE RK 24-257
Datum uitspraak: 22 maart 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. N. van Amsterdam te Leiden,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 februari 2024;
- het verweerschrift van (de advocaat van) de moeder met bijlagen van 4 maart 2024;
- het bericht van van de advocaat van de moeder met bijlagen van 18 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] Poels namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven afwisselend bij hun vader en moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 19 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling stelt daartoe het volgende. Na een incident van huiselijk geweld in de thuissituatie bij de vader, zijn de kinderen in maart 2023 in een (crisis)pleeggezin geplaatst. Tot 29 september 2023 hebben de kinderen daar verbleven. De kinderen lieten in het pleeggezin zorgelijk gedrag zien. De kinderen waren erg druk, hadden veel structuur, grenzen en duidelijkheid nodig en lieten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag zien. Het pleeggezin bevestigde de specifieke opvoedbehoefte van de kinderen, die veel meer vraagt van een opvoeder dan in een standaard reguliere opvoedsituatie. Omdat de plaatsing in het pleeggezin niet langer houdbaar was, besloot de gecertificeerde instelling de kinderen over te plaatsen naar een gezinshuis. Er was echter op dat moment geen gezinshuis beschikbaar in de omgeving van de ouders, waar de kinderen gezamenlijk geplaatst konden worden. Om te voorkomen dat de meisjes gescheiden van elkaar in verschillende gezinshuizen verspreid over het land zouden worden geplaatst, is daarom door de gecertificeerde instelling besloten de kinderen bij de ouders terug te plaatsen met zeer intensieve (opvoed)ondersteuning en duidelijke voorwaarden en veiligheidsafspraken. Daarbij is met de ouders een 50/50 verdeling van zorg- en opvoedingstaken afgesproken. Sinds de thuisplaatsing (bij beide ouders) zijn de zorgen rondom de (veiligheid van de) kinderen toegenomen. Er is sprake van seksuele onveiligheid, waarbij de kinderen seksueel overschrijdend gedrag vertonen. De halfzus van de kinderen vertoont eveneens zorgelijk gedrag en is betrokken bij de seksueel overschrijdende gedragingen van de kinderen. Daarnaast zijn er ook zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen, omdat beide ouders de kinderen fysiek en hardhandig lijken te begrenzen. Het lukt de ouders onvoldoende om de kinderen de zorg, veiligheid en het bovengemiddelde opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig hebben. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek en staan onvoldoende open voor individuele hulpverlening. De kinderen volgden speltherapie, maar vanwege de instabiele thuissituatie is dit gestopt. Daarnaast is ook de begeleiding vanuit Ipse de Bruggen in februari 2024 gestopt, omdat deze vanwege de toenemende zorgen geen mogelijkheid tot verbetering van de situatie meer zag. Hoewel er door de hulpverlening ook positieve dingen worden gezien bij de ouders, beklijven de adviezen van de hulpverlening onvoldoende.
De kinderen hebben traumatiserende gebeurtenissen meegemaakt en het is daarom van belang dat er passende hulpverlening voor hen wordt ingezet. Deze hulpverlening heeft alleen effect als de onveiligheid in de thuissituatie stopt. Gelet hierop is een uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Aanvankelijk wilde de gecertificeerde instelling de kinderen niet van elkaar scheiden. Gelet echter op het feit dat er bij de kinderen onderling sprake is van seksueel overschrijdend gedrag en er daardoor onveiligheid ontstaat, wordt het nu toch in het belang van de kinderen geacht om ze apart van elkaar te plaatsen.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder heeft de advocaat verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling. De moeder staat niet achter de uithuisplaatsing van de kinderen en wil dat de kinderen volledig bij haar worden geplaatst. De moeder maakt zich zorgen om het verblijf van de kinderen bij de vader en heeft om die reden een verzoek tot wijziging van hun hoofdverblijfplaats en een wijziging van de zorgregeling ingediend. De moeder heeft haar zorgen over de thuissituatie bij de vader meerdere keren kenbaar gemaakt bij de gecertificeerde instelling, maar die heeft dit niet opgepakt. Het is onjuist dat de moeder de benodigde hulpverlening niet zou accepteren. De hulpverlening is dagelijks continu aanwezig als de kinderen thuis zijn. Door de continue aanwezigheid van de hulpverlening en het feit dat (de handelingen van) de moeder onder een vergrootglas ligt, dreigt zij soms overvraagd te worden. De moeder heeft vanwege haar autisme een langere verwerkingstijd en heeft het idee dat de hulpverlening van Youth Turn daar niet bij aansluit. Daarnaast krijgt de moeder op eigen initiatief ondersteuning van Tom in de Buurt en is zij door de praktijkondersteuner van de huisarts doorverwezen voor een psychologische/EMDR-behandeling voor de trauma’s die zij heeft opgelopen door de uithuisplaatsing van de kinderen. De halfzus van de kinderen krijgt zelf inmiddels hulpverlening bij een orthopedagoog en verblijft steeds vaker bij haar biologische vader. In overleg met de biologische vader kan de halfzus van de kinderen daar voorlopig gaan wonen, zodat de kinderen in de thuissituatie bij de moeder beschermd zijn tegen eventueel seksueel overschrijdend gedrag vanuit de halfzus. De kinderen zijn enorm kwetsbaar en hebben veel meegemaakt. Een nieuwe uithuisplaatsing, waarbij de kinderen van elkaar gescheiden worden, is zeer onwenselijk en leidt mogelijk tot nieuwe traumatische ervaringen. Daarbij is er volgens de moeder nog een alternatief, namelijk een gezinsopname. Hoewel deze optie eerder is besproken, kon dit destijds niet doorgaan in verband met de zorg voor de twee andere dochters van de moeder. Inmiddels is met de vader van de twee andere dochters besproken dat deze daar tijdelijk kunnen verblijven, waardoor de gezinsopname toch weer een reële optie is.
4.2.
Namens de vader heeft de advocaat verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling. De problematiek die door de gecertificeerde instelling wordt beschreven is niet nieuw. De kinderen vertoonden al eerder seksueel overschrijdend gedrag en de gecertificeerde instelling had al zorgen om de fysieke veiligheid van de kinderen. Er is geen sprake van een andere thuissituatie dan vier maanden geleden, waarbij de gecertificeerde instelling het op dat moment kennelijk voldoende veilig achtte om de kinderen thuis bij beide ouders te plaatsen. De vader staat open voor de (intensieve) opvoedondersteuning en voor uitbreiding van zijn individuele behandeling bij de Waag. Door de hulpverlening wordt gezien dat de vader adequaat gedrag vertoont ten aanzien van de kinderen. In de verslagen van Youth Turn komen zowel negatieve als positieve dingen over de ouders naar voren, maar blijkt niet dat de zorgen dusdanig groot zijn dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen wonen. Het is daarnaast van belang in te zetten op het verbeteren van het vertrouwen tussen de ouders onderling, aangezien het niet in het belang van de kinderen is als de ouders onderling strijd blijven voeren. De kinderen hebben een ernstig trauma opgelopen door de eerdere uithuisplaatsing. De kinderen zijn uiteindelijk teruggeplaatst bij de ouders, maar er is nog onvoldoende ingezet om de situatie te verbeteren. De gecertificeerde instelling is voornemens om de komende periode alsnog hulpverlening voor de kinderen op te starten. Daarnaast bestaat er nog de mogelijkheid van een gezinsopname. Nu een uithuisplaatsing een ultimum remedium is en de kinderen naar verwachting bovendien niet in de buurt van de ouders zouden kunnen worden geplaatst, komt het verzoek van de gecertificeerde instelling te vroeg en moet het worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt het volgende. De kinderen hebben de afgelopen jaren veel meegemaakt. In augustus 2021 zijn zij bij de vader gaan wonen. Daarvoor hebben zij bij de moeder gewoond. De moeder kampte met persoonlijke problematiek en heeft suïcidale uitspraken gedaan, waardoor de kinderen daar vanaf dat moment niet langer konden blijven wonen. Op 3 maart 2023 heeft er bij de vader een incident van huiselijk geweld plaatsgevonden richting zijn toenmalige partner. De kinderen zijn toen op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing in een (crisis)pleeggezin geplaatst. Tot eind september 2023 hebben de kinderen in het pleeggezin verbleven. De plaatsing daar was echter niet langer houdbaar vanwege het zorgelijke gedrag dat de kinderen vertoonden. De kinderen waren erg druk, hadden veel structuur en grenzen nodig en vertoonden seksueel overschrijdend gedrag. De gecertificeerde instelling heeft destijds verschillende alternatieven overwogen. Het is echter niet mogelijk gebleken om de kinderen gezamenlijk elders te plaatsen en een plek te vinden in de buurt van de ouders te vinden. Hoewel de opvoedingssituatie bij de ouders nog onvoldoende verbeterd was en zij niet in staat waren om zelfstandig een veilige en stabiele thuissituatie te bieden aan de kinderen, heeft de gecertificeerde instelling toch voor een thuisplaatsing gekozen om te voorkomen dat de kinderen van elkaar zouden worden gescheiden. De rechtbank overweegt dat deze beslissing onder die omstandigheden te prijzen was en dat dit op dat moment de minst slechte optie was. De thuisplaatsing die volgde is gepaard gegaan met zeer intensieve hulpverlening in de thuissituatie bij zowel de moeder als de vader. Daarnaast zijn er verschillende voorwaarden gesteld en veiligheidsafspraken gemaakt om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het is echter nog niet gelukt om de veiligheid in de opvoedsituatie te vergroten. In de opvoedsituatie bij beide ouders is er sprake van fysieke onveiligheid. De ouders kunnen de kinderen fysiek en hardhandig begrenzen, waarvan soms signalen zijn terug te zien op het lichaam van de kinderen. Daarnaast is er sprake van seksuele onveiligheid. De kinderen vertonen met en jegens elkaar seksueel overschrijdend gedrag. De halfzus van de kinderen is ook betrokken bij het seksueel overschrijdende gedrag en is mogelijk ook de aanleiding dat de kinderen dit zorgelijke gedrag vertonen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij de grote zorgen van de gecertificeerde instelling over de opvoedsituatie van de kinderen bij beide ouders deelt. Hoewel de ouders wijzen op zaken die goed gaan, is de onveiligheid en bedreigde ontwikkeling van de kinderen naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De vraag die voorligt is of het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat zij daarom nu opnieuw uit huis worden geplaatst.
De rechtbank constateert dat de zorgen over de thuissituatie bij de ouders die door de gecertificeerde instelling worden geschetst, al langere tijd bekend zijn bij de hulpverlening en dat deze ook aanwezig waren toen de kinderen in september 2023 zijn teruggeplaatst (met zeer intensieve (opvoed)ondersteuning en duidelijke voorwaarden en veiligheidsafspraken). Uit de overgelegde stukken blijkt dat de hulpverleners van Youth Turn die op dit moment dagelijks bij het gezin zijn betrokken, zowel positieve als negatieve dingen in de opvoedcapaciteiten van de ouders zien. Hoewel de zorgen over de kinderen na de thuisplaatsing nog onverminderd aanwezig zijn, is niet gebleken dat zich sinds de thuisplaatsing dusdanige incidenten hebben voorgedaan dat een duidelijke en/of acute verslechtering van de situatie is ontstaan waardoor een uithuisplaatsing op dit moment gerechtvaardigd is. Een uithuisplaatsing is immers in wezen een ultimum remedium en daartoe dient slechts te worden overgegaan indien er geen andere mogelijkheid meer voorhanden is.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de zitting is gebleken dat een gezinsopname niet eerder is ingezet, omdat de ouders hier destijds niet mee instemden. Zij hebben zich nu tijdens de zitting echter uitdrukkelijk bereid verklaard tot samenwerking en zij hebben ingestemd met een gezinsopname. Voor de inzet van een gezinsopname is er, net als voor de individuele behandeling voor de kinderen, een wachtlijst. De rechtbank merkt dan ook op dat het zonder meer betreurenswaardig is dat de ouders niet eerder met een gezinsopname hebben ingestemd. De rechtbank is echter van oordeel dat een gezinsopname toch nog een alternatief is, dat moet worden ingezet in het belang van de kinderen, omdat daarmee mogelijk een uithuisplaatsing van de kinderen alsnog kan worden voorkomen.
Dat geldt te meer nu een uithuisplaatsing, gelet op de toelichting door de gecertificeerde instelling tijdens de zitting, niet van korte duur zal zijn en daardoor een ongewisse uitkomst heeft. De rechtbank overweegt daarbij ook dat de kinderen al een uitplaatsing achter de rug hebben en dat zij ingeval van een nieuwe uithuisplaatsing opnieuw traumatische ervaringen zullen opdoen en bovendien van elkaar zullen worden gescheiden. Wanneer alle voor- en nadelen worden afgewogen zal de rechtbank, ondanks de zorgen over de (veiligheid van) de kinderen, die de rechtbank deelt, het verzoek tot uithuisplaatsing afwijzen.
5.4.
De rechtbank wijst de ouders er op dat zij zich moeten realiseren dat een gezinsopname een laatste mogelijkheid is om de thuissituatie aantoonbaar te verbeteren. Van de ouders wordt verwacht dat zij in de komende periode een actieve houding zullen aannemen ten aanzien van de hulpverlening en uit zichzelf openheid van zaken zullen geven over hun individuele behandeling. Zij moeten de gecertificeerde instelling uit zichzelf informeren. Het is van belang dat de ouders zich openstellen voor suggesties van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de behandeling van hun persoonlijke problematiek. Als de huidige situatie verslechtert, of na de gezinsopname niet aantoonbaar is verbeterd, kan de situatie ontstaan dat een uithuisplaatsing onafwendbaar is. De rechtbank merkt daarbij ten aanzien van de gecertificeerde instelling nog op dat het de samenwerking met de ouders ten goede zou komen als de gecertificeerde instelling duidelijk aan de ouders terug koppelt welke overleggen er plaatsvinden wat daar is besproken, welke afspraken er zijn gemaakt en welke mogelijke gevolgen er zijn als afspraken niet worden nagekomen. Daarmee kan voorkomen worden dat de discussie met de ouders, al dan niet op een volgende zitting, dáárover gaat.
5.5.
Totdat de gezinsopname van start gaat, is het van belang dat de huidige intensieve hulpverlening wordt voortgezet om de veiligheid van de kinderen zo goed mogelijk te waarborgen en dat de ouders zich houden aan de veiligheidsafspraken die al eerder, bij de thuisplaatsing van de kinderen, met de gecertificeerde instelling zijn gemaakt. Ook aan eventuele nieuwe veiligheidsafspraken of aanwijzingen zullen de ouders zich consequent moeten houden, om een machtiging uithuisplaatsing te voorkomen.
5.6.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het ontbreken van verschillende belangrijke stukken waarnaar door de gecertificeerde instelling tijdens de zitting is verwezen, heeft geleid tot onduidelijkheid. De huidige ondertoezichtstelling van de kinderen loopt tot 19 augustus 2024. Ingeval van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling verwacht de rechtbank dat de gecertificeerde instelling uiterlijk een week voorafgaand aan de zittingsdatum stukken overlegt, waarmee inzichtelijk wordt welke stappen de gecertificeerde instelling heeft ondernomen, wat de concrete stand van zaken is, hoe de samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling verloopt, wat de afsluitrapportage van Ipse de Bruggen precies inhoudt en hoe het traject naar en tijdens de gezinsopname is verlopen.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.A. Keulen, mr. A.M. van der Vliet, mr. T.M.M.P. Westbroek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024, in aanwezigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.