ECLI:NL:RBDHA:2024:4811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.13944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelanders in het kader van tijdelijke bescherming

Op 5 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Oekraïense vreemdeling die tijdelijk verblijfsrecht had in Nederland. De vreemdeling was van mening dat zijn tijdelijke bescherming, zoals geregeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, niet had moeten eindigen op 4 maart 2024, zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had medegedeeld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan, omdat onverwijlde spoed dat vereiste. De rechter heeft geconstateerd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2024 in vergelijkbare zaken voorlopige voorzieningen heeft toegewezen aan derdelanders. Om rechtsongelijkheid te voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek van de vreemdeling toe te wijzen. Dit houdt in dat de vreemdeling zijn tijdelijke bescherming behoudt, niet uit Nederland hoeft te vertrekken, recht op opvang behoudt en mag blijven werken totdat er op het beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 april 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak. De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op hem van toepassing is, totdat er een uitspraak is gedaan op het beroep.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13944
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[de vreemdeling], de vreemdeling V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. De vreemdeling is vanuit Oekraïne, waar hij of zij in het bezit was van een tijdelijk verblijfsrecht, naar Nederland gekomen en is hier aangemerkt als een persoon die als zogenoemde derdelander onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bericht dat deze tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024.
1.1.
De vreemdeling is het daar niet mee eens en heeft daartegen beroep ingesteld. De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij voorlopige voorziening te bepalen dat het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op de vreemdeling van toepassing is.
2. De voorzieningenrechter doet op grond van het bepaalde in artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak omdat onverwijlde spoed dat vereist.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraken van 2 april 2024 (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366), de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met - voor zover van belang - de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een
voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
4. Gelet op deze Afdelingsuitspraken en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat betekent dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat hij of zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, het recht op opvang behoudt en mag blijven werken, totdat op het door de vreemdeling ingestelde beroep is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • bepaalt dat de vreemdeling wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem/haar van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van
€ 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.