2.2.Het wrakingsverzoek luidt, voor zover van belang voor de beoordeling van het wrakingsverzoek, als volgt:
Brief 27 december 2023:
“Ik dien daarom bij deze een verzoek in tot wraking van de drie betrokken rechters, en wel op de volgende, tijdens de mondelinge behandeling van mijn verzoek nog nader toe te lichten gronden:
1. Het uitblijven van een reactie op mijn brief van 18 december 2023 is nu al de zoveelste keer dat de heer Kleijn c.s. niet reageren op een alleszins redelijk verzoek van mijn kant, voor zover dat uitblijven niet reeds als een alsdan ongemotiveerde en niet gecommuniceerde procesbeslissing moet worden gezien waarmee ik wederom op een zodanige manier wordt benadeeld dat deze als zodanig, maar al helemaal wanneer deze in samenhang met eerdere beslissingen en gedragingen wordt bezien een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter(s) die deze beslissing heeft (hebben) genomen. Daarbij speelt mee dat de heer Kleijn na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft verzuimd om aan te geven wanneer uitspraak zou worden gedaan. De meervoudige kamer kan mij daardoor op ieder moment met een uitspraak overvallen die alsdan zal zijn genomen zonder dat er recht is gedaan aan artikel 6:19 van de Awb. Ik kan dan ook niet nog maar even blijven afwachten of er wellicht toch nog een reactie volgt. Dat laatste wordt nog versterkt doordat uw rechtbank mijn uitnodiging om het mij te laten weten wanneer zij meer dan een week zou behoeven om mijn brief te beantwoorden niet heeft benut. Ik tast daardoor volledig in het duister rond de vraag of het onderzoek zal worden heropend, op welke wijze dat onderzoek, zo ja, zal worden voortgezet en wat de rechtbank in dit verband onder het 'zo spoedig mogelijk' uit artikel 8:68, tweede lid, van de Awb verstaat.
2 Dat het niet ondenkbaar is dat de betrokken rechters mij in deze opnieuw zullen besodemieteren blijkt reeds uit het feit dat er in en rond de onderhavige zaak al wel meer rare procesbeslissingen zijn genomen die ook desgevraagd nimmer zijn gemotiveerd, maar wel als gemene deler hebben dat zij stuk voor stuk in het voordeel uitvielen van verweerder. Ik verwijs in dit verband kortheidshalve naar de brief waarbij ik eerder vandaag een aantal kanttekeningen heb geplaatst bij de beslissing die uw kamer heeft gegeven op mijn wrakingsverzoek in de zaak met het nummer SGR 23 / 5312 (productie 2 met bijlagen).
3 Met name door een van die beslissingen, die inhield dat de nadere stukken die ik mede in het kader van de zaak waarin ik thans de rechters wraak heb ingediend werden geweigerd, ben ik zeer ernstig benadeeld. Met die beslissing hebben deze rechters mij ten opzichte van mijn wederpartij namelijk op een zo schandalige manier op achterstand gezet dat daarin op zichzelf reeds de zwaarwegende aanwijzing kan worden gevonden die ik onder 1 heb genoemd. Voor de bedenkelijke inhoud en de niet minder bedenkelijke gang van zaken rond de totstandkoming van deze procesbeslissing zij ook nu verwezen naar productie 2.
4 Het weigeren van mijn nadere stukken, waaraan dezerzijds niet alleen veel zorg is besteed, maar die bovendien tot in detail laten zien met welke aaneenschakeling van leugens verweerder uw rechtbank heeft bedrogen, is vanuit het beginsel van hoor en wederhoor ontoelaatbaar, maar kan daarnaast toch ook nauwelijks anders worden beschouwd dan als een intellectuele belediging. Die weigering laat immers zien dat de betrokken rechters geen enkele belangstelling aan de dag leggen voor de feiten en verweerder laten wegkomen met de volstrekte nonsens waarmee hij zijn stellingen nu eens op deze, en dan weer op een andere manier heeft onderbouwd. Dat werd ter zitting nog versterkt doordat deze rechters verweerder ter zitting geen enkele kritische vraag wisten te stellen. Hoe absurd dat in casu is kunt u opnieuw nagaan aan de hand van productie 2. Een rechter die aan de feiten voorbijgaat rest alleen nog zijn vooroordelen. Voor een dergelijke rechter is (al helemaal) in een zaak als deze geen plaats.
5 In diezelfde productie 2 ben ik ingegaan op het gelieg en gedraai van de gemachtigde van verweerder, ene [gemachtigde] . Hoewel nadrukkelijk gewaarschuwd hebben de heer Kleijn c.s. toegelaten dat deze gemachtigde ter zitting de waarheid wederom op flagrante wijze geweld heeft aangedaan. [gemachtigde] deed dit op een zo doorzichtige manier dat het toelaten van deze zoveelste leugens ervan getuigt dat de betrokken rechters ofwel geen enkele kennis hadden van het dossier ofwel er geen enkel probleem mee hadden dat de gemachtigde van mijn wederpartij opzichtig zat te liegen – dan wel beide. Ook daarmee hebben zij nog eens onderstreept hoezeer zij verweerder met de pet in de hand plegen te benaderen. Er is overigens nog wel meer wat er op duidt dat in ieder geval de heer Kleijn zich nauwelijks in de stukken had verdiept. Zie ook daarover productie 2.
6 De welwillende behandeling waar verweerder (ook) ter zitting op bleek te kunnen rekenen staat, en ook dat is ontoelaatbaar, volkomen haaks op de agressieve bejegening die mij van de zijde van met name de heer Kleijn ten deel is gevallen. Zie wederom productie 2.
7 Die bejegening is des te kwalijker nu de heer Kleijn en mevrouw Van der Poort bij de behandeling van het wrakingsverzoek dat ik in die andere zaak heb gedaan geen enkele herinnering bleken te hebben aan gedragingen die nadien evenwel keurig bleken te zijn geregistreerd in de vorm van een geluidsopname die eerder die dag van de zitting was gemaakt. Ik laat daarbij in het midden of hun geheugenverlies een uiting is van beginnende dementie dan wel van een gebrek aan integriteit. In beide gevallen lijken deze twee rechters mij echter niet de aangewezen personen om een zaak als deze nog verder te behandelen.
8 Voor ook nu weer met name de heer Kleijn komt daar nog bij dat hij – zie productie 2 – nogal tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de betrokkenheid van zijn twee collegae bij de totstandkoming van de procesbeslissingen die in en rond deze zaak zijn genomen. Ook met dit rare gezwalk, waarmee hij slechts lijkt te willen hebben rechtpraten wat hoe dan ook krom is, heeft deze rechter zich ten enen male gediskwalificeerd.
9 Het gekonkel rond die procesbeslissingen gaat helaas hand in hand met het feit dat de heer Kleijn noch mevrouw Van der Poort heeft willen aangeven – zie productie 2 – in hoeverre zij betrokken zijn geweest bij de behandeling van een aantal zaken die nauw samenhangen met de drie zaken die ter zitting zijn besproken. Beide rechters kunnen de onderhavige zaak nauwelijks nog onbevooroordeeld beoordelen wanneer zij bij die behandeling ook maar enige betrokkenheid hebben gehad. Het zal dus moeten worden opgehelderd wat in deze hun rol is geweest en als die ook maar enige inhoud heeft gehad dan zullen daaraan de consequenties moeten worden verbonden die passend zijn.
10 Dat laatste wordt nog versterkt doordat het team waarvan deze rechters deel uitmaken, het team Bestuursrecht 2, rond die andere zaken een kolossaal aantal, niet zelden buitengewoon kwalijke fouten heeft gemaakt. Zeker nu het er alle schijn van heeft dat de heer Kleijn en mevrouw Van der Poort zich ter zitting vooral hebben laten leiden door de nogal primitieve behoefte om het mij betaald te zetten dat ik het afgelopen jaar nogal wat onverholen kritiek heb geuit aan het adres van al diegenen op wier conto deze fouten staan zijn deze twee rechters, onderdeel als zij zijn van dat disfunctionerende team, bepaald niet de aangewezen personen om een zaak als deze op een onpartijdige en onbevooroordeelde manier te behandelen. Ook om die reden kunnen zij dus maar beter worden vervangen.
11 Wat ons in deze alleszins parten speelt is dat de heer Kleijn en mevrouw Van der Poort veel te licht zijn om de onderhavige zaak te behandelen. Het gaat daarbij namelijk om een zaak waarin de Nationale ombudsman, een Hoog College van Staat, achtereenvolgens artikel 4.6 van de Wet open overheid (Woo) en artikel 2:2, eerste lid, van de Awb heeft misbruikt om te ontsnappen aan een onderzoek dat zowel voor deze instantie als de betrokken ambtsdrager, die zelf afkomstig is uit de rechterlijke macht, uitermate bedreigend was geworden. Een dergelijke zaak, die raakt aan de fundamenten van onze rechtsstaat en waarvan u zich een beeld kunt vormen aan de hand van de tweede bijlage bij productie 2, kan niet worden overgelaten aan twee eenvoudige rechters die noch de persoonlijkheid noch het gezag hebben om de vérstrekkende uitspraak te doen die in deze zal moeten worden gedaan. Dat die zaak desondanks aan hen is toebedeeld kan hen niet worden verweten, maar dat zij de zelfkennis ontberen die nodig is om in een geval als dit voor de eer te bedanken moet hen desondanks worden aangerekend. Het is inmiddels dan ook de hoogste tijd dat deze zaak in handen wordt gelegd van een aantal rechters die ontstijgen aan de middelmaat die zo kenmerkend is voor dat team Bestuursrecht 2.
12 In die zin beschouw ik de betrokkenheid van mevrouw Wenders nog steeds als een welkom gegeven. Als rechter-plaatsvervanger immers staat zij niet alleen op een iets grotere afstand van dat team, maar brengt zij bovendien de wat diepgaandere kennis van het recht in die haar twee collegae ontberen. Ter zitting is helaas gebleken dat die twee collegae beslist niet van zins zijn om die kennis te benutten en haar veeleer zien als een bijzitter die verder vooral haar mond moet houden. Hoewel haar kan worden verweten dat zij zich daar niet wat krachtiger tegen lijkt te hebben verweerd en zij uit hoofde van haar rol ook wel degelijk medeverantwoordelijk moet worden gehouden voor de gebeurtenissen die tot het voorliggende wrakingsverzoek hebben geleid wil ik haar de misstappen die in casu zijn gezet dan ook niet al te zeer aanrekenen. Voor mevrouw Wenders is de onderhavige zaak er een waar grote risico’s aan kleven. Als zij zich namelijk zou laat meeslepen in de wraakoefening van haar collegae dan zal de uitspraak waaraan alsdan ook haar naam is verbonden haar met name in wetenschappelijke kring nog jarenlang worden nagedragen. Waar dit wrakingsverzoek mede betrekking heeft op mevrouw Wenders moet het dan ook vooral worden gezien als een poging om haar tegen zichzelf te beschermen. Zij verdient het niet om van de misdragingen van haar collegae de gevolgen te vinden die voor haar zoveel groter zullen zijn dan die voor de eigenlijke daders.
Ten slotte nog dit. Het wrakingsverzoek dat ik in de zaak met het nummer SGR 23 / 5312 heb moeten doen is nogal gebrekkig behandeld, zoals blijkt uit de brief die ik in dit verband aan uw kamer heb gezonden (zie nogmaals productie 2). Ik ga er dan ook gaarne van uit dat die brief er een waarborg voor zal zijn dat het met het voorliggende verzoek niet ook nog weer misgaat. Een tweede waarborg die ik in deze van belang acht is dat het voorliggende verzoek wordt behandeld door de wrakingskamer van een ander gerecht. Ik stel het dan ook op prijs wanneer u het verzoek elders wilt laten behandelen, en wel bij een gerecht dat niet zelf reeds is belast of belast is geweest met de behandeling van een geschil waarbij zowel verweerder als ik zijn betrokken. U kunt daarbij denken aan de Rechtbank Overijssel of het gerechtshof te Den Haag.”
Brief 2 januari 2024
“In aanvulling op de gronden die ik heb aangevoerd in het wrakingsverzoek dat ik u op 26 december 2023 heb doen toekomen in de zaak die bij u bekend is onder bovengenoemd nummer breng ik bij deze nog een tweetal volgende gronden onder uw aandacht. Deze luiden als volgt.
13 Waar ik onder 8 reeds aangaf dat de heer Kleijn nogal tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de betrokkenheid van zijn twee collegae bij de totstandkoming van de procesbeslissingen die in en rond deze zaak zijn genomen staat inmiddels vast dat hij ter zitting van uw kamer expliciet heeft gelogen over de motivering die aan deze beslissingen zou zijn gegeven. Het moge duidelijk zijn dat een rechter die er zelfs niet voor terugdeinst om zijn naaste collegae van een wrakingskamer waartoe hij nota bene zelf al jaren behoort te besodemieteren een zodanig gebrek heeft aan scrupules dat hij stante pede uit de rechtbank zou moeten worden verjaagd. Over dat laatste ga ik gelukkig niet. Ik meen mij echter wel te mogen verzetten tegen de behandeling van mijn zaak door een voorzitter die een niet minder grote leugenaar blijkt te zijn dan de gemachtigde van de wederpartij. Vandaar dan ook deze aanvullende grond.
14 Voor mevrouw Van der Poort geldt in dit verbad dat zij gegeven de betrokkenheid die zij ook volgens haarzelf bij de totstandkoming van de procesbeslissingen zou hebben gehad wist of behoorde te weten dat de heer Kleijn de wrakingskamer voorloog. Zij had die leugen onmiddellijk moeten rechtzetten. Nu zij heeft verzuimd om dit te doen heeft zij deze leugen tot de hare gemaakt, reden temeer waarom de behandeling van de onderhavige zaak ook aan haar niet langer kan worden toevertrouwd.”