Op 4 april 2024 heeft een derdelander uit Oekraïne een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was noodzakelijk omdat de verzoeker per 4 april 2024 de opvang moest verlaten. Het verzoek is gerelateerd aan een eerder beroep dat geregistreerd is onder nummer NL24.10961. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, maar constateerde dat verweerder geen nader verweer heeft gevoerd. De rechter heeft de voorziening toegewezen met verwijzing naar een uitspraak van de Raad van State van 2 april 2024, die richtinggevend is voor alle derdelanders uit Oekraïne die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming volgens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoeker voorzieningen en rechten moeten worden verleend als ware hij begunstigde onder deze richtlijn, totdat er een beslissing is genomen op het door hem ingestelde beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, in aanwezigheid van mr. M.C.M. van Dommele, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.