ECLI:NL:RBDHA:2024:4807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/09/661802 / KG ZA 24-138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een schip na brand en de toepassing van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen

In deze zaak heeft KMS B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel toestemming te verkrijgen voor het transport van het zwaar beschadigde schip 'Fremantle Highway' (nu 'FLOOR') naar China voor reparatie. De Staat, vertegenwoordigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), betwist dat het schip niet als afvalstof moet worden aangemerkt, wat volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een kennisgeving vereist. KMS stelt dat het schip geen afvalstof is en dat de kennisgevingsprocedure niet nodig is. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de kennisgevingsprocedure de juiste weg is om de status van het schip vast te stellen. KMS wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, omdat er een alternatieve rechtsgang beschikbaar is via de bestuursrechter, die een voorlopige voorziening kan treffen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de civiele rechter niet bevoegd is in deze kwestie, omdat de bestuursrechter primair verantwoordelijk is voor het beoordelen van de afvalstofstatus. KMS wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.973,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/661802 / KG ZA 24/138
Vonnis in kort geding van 5 april 2024
in de zaak van
KMS B.V.te Vijfhuizen,
eiseres,
advocaten mrs. G.J.M. de Jager en M.J. Duinkerke, beiden te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. M.G. Nielen en N.J.K. Eijpe, beiden te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘KMS’ en ‘de Staat’.
Korte weergave zaak en uitkomst
Met dit kort geding wil KMS bereiken dat het schip ‘Fremantle Highway’ (inmiddels omgedoopt tot FLOOR) getransporteerd kan worden naar China om daar te worden gerepareerd. Op het schip, een car carrier, brak op 25 juli 2023 brand uit, waarbij het zwaar beschadigd is. Het schip ligt nu in de haven van Rotterdam. De Staat (ILT) wil niet zomaar meewerken aan de reis naar China omdat naar zijn mening sprake is van een afvalstof. De Staat vindt dat dat er eerst een zogenoemde kennisgeving op grond van Europese regels moet worden gedaan. Als die er is, met een dossier met noodzakelijke informatie, kan er snel beslist worden. Mocht KMS het niet eens zijn met de Staat, dan kan ze naar de bestuursrechter die een voorlopige (spoed)voorziening kan treffen. KMS vindt dat niet juist: waarom een kennisgeving doen als er geen sprake is van een afvalstof?
De kortgedingrechter is het met de Staat eens. Voor een goede beoordeling van de staat van het schip is de kennisgevingsprocedure de juiste weg. Dan komen alle belangrijke gegevens op tafel. Dat KMS vindt dat er geen sprake is van afvalstof staat daar niet aan in de weg. Als de Staat erbij blijft dat het schip wel een afvalstof is, dan kan de voor deze geschillen aangewezen rechter (de bestuursrechter) een oordeel vellen. Dat kan op korte termijn, in een voorlopige voorzieningenprocedure. De weg naar de gewone rechter in kort geding is daarom afgesloten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2024, met producties 1 tot en met 16 en de nadien overgelegde producties 17 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10.
1.2.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024, waarbij de advocaten van beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
1.3.
Tijdens de zitting is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 25 juli 2023 is brand uitgebroken aan boord van het schip ‘Fremantle Highway’ (op dit moment geheten ‘FLOOR’), hierna ‘het Schip’. Hierdoor is schade ontstaan aan de lading, bestaande uit elektrische en hybride voertuigen, en aan het Schip zelf. Nadat de brand was geblust is het Schip eerst naar de Eemshaven en later naar de haven in Rotterdam gesleept, waar het zich sinds 23 september 2023 bevindt.
2.2.
Na de brand hebben Luster Maritime S.A. en Higaki Sangryo Kaisha Limited (samen genoemd ‘L&H’), de toenmalige eigenaren van het Schip, contact gezocht met de Inspectie Leefomgeving en Transport (‘de ILT’), onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Tijdens een gesprek op 28 augustus 2023 hebben L&H met de ILT besproken welke opties er zijn met betrekking tot de toekomst van het Schip. De ILT heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het Schip door de brand als een afvalstof moet worden aangemerkt en dat de toepasselijkheid van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) gevolgen heeft voor de bestemming van het Schip.
2.3.
Op 3 oktober 2023 is het Schip door L&H verkocht aan KMS, waarbij is afgesproken dat KMS de cargo en de ‘superstructure’ (de bovenkant, inclusief de dekken 5 tot en met 12) van het Schip zal verwijderen. Verder is afgesproken dat het resterende gedeelte van het Schip zal worden verkocht aan een derde en dat L&H een vergoeding ontvangt van 50% van de koopsom voor zover die een bedrag van € 3.000.000,-- te boven gaat.
2.4.
KMS heeft een ondertekend document in het geding gebracht met daarop een watermerk met de tekst ‘Working Copy’, inhoudende een huurkoopovereenkomst tussen KMS en de Chinese onderneming ‘Qingshan Shipyard Group Limited’, hierna ‘Qingshan’. De overeenkomst houdt onder meer in dat de eigendom van het Schip pas overgaat nadat 11 maandelijkse huurtermijnen van 1.000.000,-- USD en een symbolische koopsom van 1 USD door Qingshan zijn voldaan.
2.5.
In het kader van de uitvoering van de in 2.4. bedoelde overeenkomst wil KMS het Schip op korte termijn met behulp van een ‘semi-submersible’ overbrengen naar China om het daar te (laten) bewerken voor wederopbouw.
2.6.
Partijen verschillen van mening over de status van het Schip en meer in het bijzonder over de vraag of het Schip als een afvalstof moet worden gekwalificeerd. Partijen hebben hun standpunten besproken in diverse gesprekken, waarvan ook gespreksverslagen zijn opgemaakt, en zij hebben deze standpunten ook schriftelijk toegelicht, bijvoorbeeld in brieven van 6 februari 2024 (KMS) en 13 februari 2024 (de ILT). Daarbij heeft de ILT KMS onder meer gewezen op de mogelijkheid om (onder protest) een kennisgevingsprocedure zoals voorzien in de EVOA te starten.

3.Het geschil

3.1.
KMS vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden zich te onthouden van het nemen van bestuursrechtelijke besluiten en andersoortige maatregelen die een vrij transport van het Schip door KMS ten behoeve van de reparatie in China beletten en de Staat te verbieden om ook achteraf handhavend op te treden tegen het transport van het Schip naar China, althans een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt KMS – samengevat – het volgende. Omdat het beoogde vervoer van het Schip naar China volgens de ILT betekent dat sprake is van het overbrengen van een afvalstof als bedoeld in de EVOA loopt KMS het risico dat de ILT handhavend zal optreden als KMS voor dat vervoer geen toestemming vraagt. Dit kan tot gevolg hebben dat de verkoop van het Schip niet doorgaat en bovendien dat KMS bestuursrechtelijke boetes en dwangsommen krijgt opgelegd of dat zij zelfs strafrechtelijk zal worden vervolgd. Met deze kortgedingprocedure wil KMS deze nadelige gevolgen voorkomen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil of op het door KMS gewenste transport van het Schip naar China de EVOA van toepassing is, zoals de ILT heeft gesteld en KMS gemotiveerd heeft betwist. Voor de beantwoording van de vraag of de EVOA van toepassing is, is het van belang om vast te stellen of het Schip moet worden aangemerkt als een afvalstof of niet. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen en moet de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid voorop staan.
4.2.
De Staat heeft allereerst aangevoerd dat KMS niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet heeft voldaan aan de in de EVOA gestelde regels en de aangewezen kennisgevingsprocedure niet heeft benut. De Staat heeft daarbij toegelicht dat in de EVOA procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen binnen en buiten de Europese Unie zijn vastgelegd, waarbij onderscheid wordt gemaakt al naar gelang de herkomst, de bestemming, de aard en de behandeling van de over te brengen afvalstoffen, en dat op grond van het bepaalde in artikel 2 onder 35 sub a van de EVOA sprake is van illegale overbrenging van afvalstoffen zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving overeenkomstig de EVOA aan alle betrokken bevoegde autoriteiten. Volgens de Staat had KMS daarom op grond van de EVOA een schriftelijke kennisgeving aan de ILT moeten doen, waarna zij via een bestuursrechtelijke rechtsingang zou kunnen laten toetsen of het Schip moet worden aangemerkt als een afvalstof in de zin van de EVOA.
4.3.
KMS heeft gesteld dat van haar niet kan worden gevergd dat zij een kennisgevingsprocedure doorloopt. KMS stelt zich immers op het standpunt dat de EVOA niet van toepassing is, omdat het Schip niet kan worden aangemerkt als een afvalstof. De brief van de ILT van 13 februari 2024 kan volgens KMS ook niet worden aangemerkt als een besluit tot handhaving in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat, zo stelt KMS, er voor haar geen met voldoende waarborgen omklede (bestuursrechtelijke) rechtsgang open staat. Dit betekent dat de burgerlijke rechter in de onderhavige situatie als restrechter bevoegd is om een rechtsoordeel te geven met betrekking tot de vraag of het Schip een afvalstof is, te meer omdat het nemen van een bestuursrechtelijk besluit, gezien de tijd die dit vergt, niet kan worden afgewacht, aldus KMS.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt KMS niet in dit betoog. Zoals de Staat terecht naar voren heeft gebracht staat er voor KMS een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsingang open om duidelijkheid te krijgen over de vraag of het Schip moet worden aangemerkt als een afvalstof of niet. KMS kan, al dan niet onder protest, een schriftelijke kennisgeving overeenkomstig de EVOA aan de ILT doen, waarna de ILT namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de bevoegde autoriteit voor de uitvoering van de EVOA, een besluit neemt waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter, open staat. In dat verband heeft de Staat voldoende onderbouwd dat dit besluit op korte termijn door de ILT kan worden genomen. Daarbij heeft de Staat benadrukt dat KMS, hangende de behandeling van het bezwaar, een voorlopige voorziening kan vragen om zo een voorlopig rechterlijk oordeel te krijgen over de vraag of sprake is van een afvalstof. Daarmee wordt ook recht gedaan aan een behoorlijke taakverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter en kan de vraag of het Schip al dan niet moet worden gekwalificeerd als een afvalstof worden beantwoord door de daartoe primair geëquipeerde rechter aan de hand van het volledige – voor een dergelijke aanvraag noodzakelijk – dossier. Een dergelijk dossier, dat in het onderhavige kort geding niet beschikbaar is, geeft een veel beter beeld van de relevante gegevens die nodig zijn om te kunnen beoordelen of van een afvalstof sprake is. KMS kan op die manier bij de bestuursrechter een met wat zij in deze kortgedingprocedure beoogt vergelijkbaar resultaat krijgen. Voor zover KMS heeft gesteld dat het volgen van de bestuursrechtelijke route er toe leidt dat het (te) lang duurt voor er duidelijkheid komt over de status van het Schip, overweegt de voorzieningenrechter dat dit in de gegeven omstandigheden niet rechtvaardigt dat van de in de EVOA voorgeschreven kennisgevingsprocedure wordt afgeweken. Dit geldt te meer nu KMS er sinds augustus 2023 bij herhaling door de ILT op is gewezen dat zij (desgewenst: onder protest) een schriftelijke kennisgeving moet doen en dat de ILT vervolgens binnen de in de EVOA gestelde termijnen een besluit zal nemen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat KMS niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.6.
KMS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,--
- salaris advocaat
1.107,--
- nakosten
€ 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,--
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart KMS niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt KMS in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als KMS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet KMS € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt KMS in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
mvt