ECLI:NL:RBDHA:2024:4798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.7277, NL24.7278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse asielzoeker met Koerdische etniciteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Turkse asielzoeker van Koerdische afkomst, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 8 oktober 2022 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 23 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij in Turkije gediscrimineerd werd vanwege zijn Koerdische etniciteit en vreesde voor mishandeling bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op mishandeling loopt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is en dat er geen procesbelang meer is voor het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en bevestigt het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.7277 (beroep) en NL24.7278 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser heeft ingediend.
1.1
Eiser heeft op 8 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] . Bij het bestreden besluit zijn ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar aan eiser opgelegd.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL24.7277) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.7278) te treffen.
1.4
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en mr. [naam] als waarnemer van de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1993. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in Turkije gediscrimineerd werd vanwege zijn Koerdische etniciteit. Eiser stelt eerder een gevangenisstraf te hebben uitgezeten in Turkije. Ook stelt eiser dat hij bij terugkeer naar Turkije vreest om in de gevangenis gezet te worden, omdat enkele strafrechtelijke veroordelingen die aan hem zijn opgelegd nog niet ten uitvoer zijn gelegd.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
nationaliteit, identiteit en herkomst;
discriminatie wegens Koerdische etniciteit;
veroordelingen wegens commune delicten en lopende strafzaken.
Alle relevante elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht. De asielaanvraag is afgewezen, omdat eiser ten eerste niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de geloofwaardig geachte problemen in Turkije een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft. Redengevend voor die conclusie is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de discriminatie vanwege zijn Koerdische etniciteit zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt dat hij onmogelijk op sociaal en maatschappelijk gebied kon functioneren. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege de eerdere strafrechtelijke veroordelingen onevenredig zwaar gestraft zal worden bij terugkeer of dat sprake is of zal zijn van discriminatoire vervolging. Ten tweede heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij terugkeer sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] , nu uit de algemene ambtsberichten van Turkije van 2023 en 2022 niet volgt dat bij mogelijke detentie van eiser bij terugkeer naar Turkije zonder meer sprake zal zijn van onmenselijke of vernederende behandeling.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan.
4.1
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat niet alle mishandelingen te herleiden zijn tot zijn Koerdische afkomst. Eiser heeft in de gehoren namelijk vooral verklaard over mishandelingen vanwege zijn etniciteit. De conclusie van verweerder dat deze mishandelingen niet alleen vanwege etniciteit waren, maar ook veroorzaakt werden omdat eiser de wet overtrad is niet met argumenten onderbouwd.
4.2
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij slachtoffer kan worden van mishandelingen als hij in Turkije in detentie wordt geplaatst. Eiser is namelijk eerder mishandeld geweest, zowel door de politie als in detentie. Deze eerdere mishandelingen in het verleden zijn een sterke indicatie dat eiser bij terugkeer wederom mishandeld zal worden. Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet uit zichzelf over de mishandelingen in detentie heeft verklaard. Vanwege de samenwerkingsverplichting had verweerder hierover gerichte vragen moeten stellen en mocht niet worden verwacht dat eiser hierover zelf zou gaan vertellen, net als over zijn mishandelingen door de politie. Verweerder heeft ten onrechte geen geloofwaardigheidsbeoordeling gemaakt over deze door eiser gestelde eerdere mishandelingen in de gevangenis en volstaat enkel met de conclusie dat eiser deze problemen eerder naar voren had moeten brengen.
4.3
Tot slot heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet kennelijk ongegrond mogen verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Er is namelijk geen sprake van kennelijk inconsequente, tegenstrijdige en valse verklaringen van eiser. Eiser heeft uit vrees pas tijdens de gehoren verklaard over zijn eerdere strafrechtelijke verleden en het mag niet worden tegengeworpen dat hij in de antecedentenverklaring hier nog niets over gemeld heeft. Het is daarnaast tegenstrijdig dat verweerder enerzijds alle relevante elementen geloofwaardig acht, maar tegelijkertijd tegenwerpt dat de verklaringen van eiser kennelijk inconsequente, tegenstrijdig en vals zijn waardoor alle overtuigingskracht aan het asielrelaas wordt ontnomen.
4.4
Omdat de asielaanvraag van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard is, heeft verweerder aan het terugkeerbesluit ten onrechte een vertrektermijn onthouden en daarmee mist ook het inreisverbod juridische grondslag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 19 maart 2024 een melding heeft toegevoegd aan het procesdossier waaruit zou blijken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Bij deze brief heeft verweerder daarom het procesbelang van eiser ter discussie gesteld. Ter zitting heeft de waarnemer van de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser recent nog contact heeft gehad met zijn gemachtigde over de voortgang van de zaak, dat eiser zich bij Vluchtelingenwerk heeft gemeld en dat eiser momenteel in een ander asielzoekerscentrum verblijft. Uit deze verklaringen over de verblijfplaats en het contact met de gemachtigde, leidt de rechtbank af dat eiser nog steeds prijs stelt op beoordeling van zijn beroep. Nu bij de afwijzing van de asielaanvraag van eiser bovendien ook een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor twee jaar zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat procesbelang aanwezig is en zal het beroep van eiser inhoudelijk worden behandeld.
Vrees voor mishandeling
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij bij terugkeer naar Turkije – anders dan andere gedetineerden – onderworpen zal worden aan mishandelingen vanwege zijn Koerdische etniciteit. Niet gebleken of onderbouwd met objectief verifieerbare informatie is dat Koerdische gedetineerden stelselmatig onevenredig zwaarder bestraffen dan gedetineerden die van niet-Koerdische afkomst zijn. Uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije van augustus 2023 volgt dat weliswaar meldingen bekend zijn van mishandelingen in detentie in Turkije, maar daaruit volgt niet het beeld dat bij voorkomende mishandelingen in detentie Koerden stelselmatig vaker slachtoffer zijn. De enkele stelling van eiser in de zienswijze dat hij bij eerdere detentie mishandeld werd vanwege zijn Koerdische achtergrond door medegevangenen en een gevangenisbewaarder is onvoldoende, om in het geval van eiser tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft deze mishandelingen namelijk enkel gesteld en, ondanks de daartoe bestaande mogelijkheden in de zienswijze en in beroep, niet met meer concrete toelichting en argumenten onderbouwd. Nu eiser op de zitting afwezig was en ook in persoon geen verdere toelichting heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije zonder meer te maken gaat krijgen met mishandeling of marteling – al dan niet in detentie – vanwege zijn Koerdische etniciteit.
5.2
De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn stelling dat verweerder vanwege de samenwerkingsverplichting gehouden was om verder door te vragen over de detentieomstandigheden en het mogelijke risico op mishandelingen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser voldoende gelegenheid had om te verklaren over zijn asielmotieven, inclusief gestelde mishandelingen in detentie. In de pas in de zienswijze ingebrachte stelling dat eiser eerder in detentie mishandeld is, heeft verweerder onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om een aanvullend gehoor met eiser te houden. Verweerder mocht de daartoe aangevoerde stelling in de zienswijze te summier en vaag van aard achten. Nu verweerder in het aanmeldgehoor en nader gehoor eiser voldoende de gelegenheid geboden heeft om over zijn asielmotieven te verklaren en in de daar gegeven antwoorden geen aanleiding gezien hoefde te worden om door te vragen over de mishandelingen in detentie, is van schending van de samenwerkingsverplichting geen sprake.
5.3
Alles in samenhang bezien heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat van gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM niet is gebleken. De beroepsgronden slagen niet.
Kennelijk ongegrond
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat eiser kennelijk inconsequente, inconsistente dan wel valse verklaringen heeft afgelegd in deze asielprocedure. Zo heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser in de door hem ondertekende antecedentenverklaring eerst verklaard heeft dat noch in Nederland, noch in het buitenland strafvervolging tegen hem plaatsvindt vanwege het plegen van strafbare feiten, terwijl eiser in het aanmeld- en nader gehoor verklaard heeft dat er meerdere strafzaken tegen hem lopen vanwege gepleegde commune delicten. Verweerder heeft dit kennelijk tegenstrijdig en inconsistent mogen achten. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser eerst verklaard heeft dat hij zich van zijn identiteitspapieren ontdaan heeft, terwijl met de zienswijze vervolgens een kopie van de Turkse identiteitskaart wordt overgelegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag terecht met verwijzing naar deze omstandigheden kennelijk ongegrond verklaard.
6.1
De stelling dat het kennelijk ongegrond verklaren van de aanvraag in dit geval op gespannen voet staat met het gegeven dat de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig zijn geacht, volgt de rechtbank niet. De tegenstrijdigheden die kennelijk ongegrond verklaren in dit geval rechtvaardigen doen namelijk geen afbreuk aan de beoordeling van de geloofwaardig geachte elementen die vervolgens door verweerder op zwaarwegendheid zijn getoetst.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
7. Het voorgaande brengt met zich dat de grondslag bestaat om een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen. Bij een terecht kennelijk ongegrond verklaarde asielaanvraag heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, in combinatie met artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 de bevoegdheid daartoe. Nu eiser niet met redenen heeft onderbouwd dat het opleggen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor twee jaar onevenredig bezwarend is, bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit op dit punt te vernietigen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Ook het terugkeerbesluit en het inreisverbod van twee jaar zijn op goede gronden aan eiser opgelegd. Nu op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.