ECLI:NL:RBDHA:2024:4796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/09/661442/KG RK 24-220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 3 april 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van de rechters E. Boot, M. Diepenhorst en G. Kuijper afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A. Chedie, was gebaseerd op de afwijzing van een aanhoudingsverzoek dat eerder was ingediend in een strafzaak tegen verzoeker. Verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, maar kon geen concrete omstandigheden aanvoeren die deze vrees objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank oordeelde dat de rechters de omstandigheden die verzoeker had genoemd, hadden betrokken in hun beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigen. Aangezien verzoeker geen dergelijke omstandigheden kon aanvoeren, werd het wrakingsverzoek afgewezen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/7
zaak- /rekestnummer: C/09/661442 / KG RK 24-220
Beslissing van 3 april 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam,
strekkende tot de wraking van
mrs. E. Boot, M. Diepenhorst en G. Kuijper,
rechters in deze rechtbank,
hierna tezamen te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 9 februari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld (hierna: het proces-verbaal);
- de schriftelijke reactie van de rechters van 6 maart 2024.
1.2.
Op 25 maart 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. Chedie;
- mr. Boot en mr. Kuijper.
Van de rechters is voorafgaand aan de zitting bericht ontvangen dat mr. Diepenhorst niet zou verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/133413-22 tegen verzoeker als verdachte. In die zaak heeft op 9 februari 2024 een terechtzitting plaatsgevonden. Mr. Chedie heeft de avond voorafgaand aan die terechtzitting per e-mail een aanhoudingsverzoek ingediend. De aanleiding hiervoor was een bericht van eerder die dag (8 februari 2024) van de advocaat van de benadeelde partij, inhoudende een vermeerdering van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding en een nadere onderbouwing van die (vermeerderde) vordering. De rechtbank heeft ter terechtzitting het aanhoudingsverzoek afgewezen. Uit het proces-verbaal volgt dat de rechtbank die beslissing als volgt heeft toegelicht: “
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank zich voorafgaand aan de zitting heeft beraden op het aanhoudingsverzoek en dat de beslissing van de rechtbank is dat het aanhoudingsverzoek thans wordt afgewezen. De aanvulling van de advocaat van de benadeelde partij is laat ingediend, maar wettelijk gezien is het indienen dan wel aanvullen van vorderingen tot schadevergoeding mogelijk tot aan het requisitoir. De wetgever heeft daarmee een laagdrempelige procedure willen creëren. Als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het late tijdstip van indienen zou moeten leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding zal zij die beslissing daartoe nemen. Dat betekent echter niet dat de behandeling van de hele strafzaak moet worden aangehouden.”De rechtbank heeft, nadat mr. Chedie het aanhoudingsverzoek nog nader heeft toegelicht, hem de gelegenheid gegeven om de aanvulling van de benadeelde partij op de vordering te bespreken met zijn cliënt en de zitting in dat verband geschorst.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal na de hervatting van het onderzoek ter zitting de rechters gewraakt en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
“De verdediging wordt geen tijd geboden om zich voldoende voor te bereiden op de aanvulling van de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af en dat is in strijd met de equality of arms”. Verzoeker heeft dit nader toegelicht bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Verder moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3.
Verzoeker vindt dat de rechters met het afwijzen van het aanhoudingsverzoek een onjuiste beslissing hebben genomen. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat de rechters volgens hem bij hun (tussen)beslissing niet met alle omstandigheden rekening hebben gehouden. Verzoeker noemt daarbij de late vermeerdering van de vordering van de benadeelde partij en (late) nadere onderbouwing van die (vermeerderde) vordering en de mogelijke gevolgen daarvan voor verzoeker. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het proces-verbaal blijkt dat de rechters de door verzoeker genoemde omstandigheden hebben betrokken in de motivering van de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen. Verzoeker heeft verder geen concrete omstandigheden of onderdelen van de motivering genoemd die volgens hem blijk geven van vooringenomenheid bij de rechters. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarom geen sprake van een uitzonderlijke situatie als hiervoor in de laatste zin onder 3.2 omschreven. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Biever, J.E. Bierling en S.M. Westerhuis-Evers in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.