ECLI:NL:RBDHA:2024:4778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
09/021824-23 en 09/080446-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van roekeloosheid in het verkeer met dodelijke afloop en rijden onder invloed van alcohol

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 januari 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1999 in Oekraïne, reed met een snelheid van 107 km/u waar een maximum van 50 km/u gold en was onder invloed van alcohol. Het ongeval resulteerde in de dood van een bijrijder en zwaar lichamelijk letsel bij de bestuurster van het andere voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, en de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 42 maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet alleen de verkeersregels had overtreden, maar ook dat zijn gedrag als roekeloos moest worden gekwalificeerd, gezien de omstandigheden van het ongeval en de gevolgen voor de slachtoffers. De verdediging had betoogd dat er sprake was van gelijke gevallen, maar de rechtbank verwierp dit argument en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/021824-23 en 09/080446-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 2 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats 1] , Oekraïne,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.W.D. Roozemond naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
19 maart 2024 – ten laste gelegd dat:
in de zaak met dagvaarding met parketnummer 09/021824-23 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2023 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Koningskade en/of Raamweg (ter hoogte van de kruising met de Javastraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 107 en 132 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijden met een voor de situatie (veel) te hoge snelheid,
- te rijden onder invloed van een hoeveelheid alcohol die hoger is gelegen dan de wettelijk
toegestane hoeveelheid alcohol (1.18 mg/ml),
- niet tijdig af te remmen en/of tot stilstand te komen en/of tijdig uit te wijken en/of
- ( vervolgens) in botsing te komen met een ander voertuig
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten vier gebroken ribben, en/of longkneuzingen met een deels ingeklapte long, en/of een kleine scheur in de nier, en/of een geringe bloeding onder het schedeldak, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2023 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, (Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.18 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
in de zaak met dagvaarding met parketnummer 09/080446-23 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, (Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
500 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de verdachte wel wordt vervolgd voor de door hem begane verkeersovertredingen, maar de zaak tegen [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is geseponeerd. Er is volgens de verdediging sprake van gelijke gevallen, omdat beiden verkeersovertredingen hebben begaan en beiden zijn getroffen door de gevolgen ervan. In gelijke gevallen moeten door het Openbaar Ministerie gelijke vervolgingsbeslissingen worden genomen. Door de verdachte wel te vervolgen en [slachtoffer 2] niet, is sprake van willekeur. Gelet hierop dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van willekeur. Op grond van het opportuniteitsbeginsel heeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid te bepalen welke zaken strafrechtelijk worden vervolgd. De Hoge Raad heeft meermalen bepaald dat het Openbaar Ministerie hierin veel vrijheid heeft. Bovendien stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de aard van de begane verkeersovertredingen verschilt en de gevolgen eveneens niet gelijk zijn. Ook verschilt de mate van verwijtbaarheid van de begane verkeersovertredingen, omdat de verdachte te hard en onder invloed van alcohol reed. Dit staat niet in verhouding tot de verkeersfout van [slachtoffer 2] .
3.3
Oordeel van de rechtbank
In artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie heeft op grond van het opportuniteitsbeginsel de bevoegdheid een zaak via het strafrecht te vervolgen, indien dit het openbaar belang dient. Bij de concrete toepassing van het opportuniteitsbeginsel heeft de officier van justitie een ruime bevoegdheid.
De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder het door de raadsman genoemde gelijkheidsbeginsel. Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt voorts dat het ten onrechte niet vervolgen van derden van wie de gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om de conclusie te trekken dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie, bij afweging van de betrokken belangen, tot vervolging van de verdachte over had kunnen gaan. Het enkel vervolgen van de verdachte is op zichzelf geen reden voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en van een aperte onevenredigheid is niet gebleken. De rechtbank is bovendien van oordeel dat van gelijke gevallen geen sprake is, gelet op wat de officier van justitie heeft aangevoerd.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.De bewijsbeslissing

Dagvaarding I
4.1
Inleiding
In de avond van 20 januari 2023 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op het kruispunt van de Raamweg/Koningskade met de Wassenaarseweg/Javastraat in Den Haag. De verdachte reed in zijn personenauto, een grijze Skoda, over de Raamweg vanuit de richting Scheveningen in de richting van het Malieveld. Bij het passeren van het verkeerslicht straalde het verkeerslicht voor hem groen uit.
[slachtoffer 2] (als bestuurster) en haar bijrijder [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) zaten in een rode Toyota Aygo in tegengestelde richting, vanuit de richting van de Zuid-Hollandlaan naar de Wassenaarseweg. Op bovengenoemde kruising komt het tot een confrontatie tussen beide auto’s als [slachtoffer 2] met haar voertuig links afslaat en op de rijstrook voor het verkeer rijdend in de richting van de Javastraat terecht komt. De verdachte botst tegen de auto van [slachtoffer 2] aan. Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De verdenking bestaat er kort gezegd uit dat de verdachte deze aanrijding heeft veroorzaakt en hier schuld aan heeft, door te hard te rijden en onder invloed van alcohol de auto te besturen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 en dagvaarding II tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Gebruikte bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van dagvaarding I
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte(rechtbank: [slachtoffer 2] ), opgemaakt op 26 januari 2023, voor zover inhoudende dat (pagina’s 108 tot en met 113):
Ik word gehoord vanwege betrokkenheid bij een verkeersongeval op 20 januari 2023 omstreeks 20.39 uur.
We zijn richting de boogie woogietunnel gereden en toen langs de Binckhorst en toen onder de tunnel van het station door. Ik reed bij Malieveld. Ik ben toen het stoplicht voorbij gegaan. . Ik keek en ik had mijn richtingaanwijzer aan naar links om naar links te gaan.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 20 januari 2023, voor zover inhoudende (pagina 30):
Ik ben rechtsaf de Koningskade afgeslagen. Ik zag in mijn linker zijspiegel dat er een lichtgrijze personenauto mij inhaalde. De genoemde lichtgrijze personenauto was bij mij al aan het bumperkleven toen ik aan het inhalen was. Ik zag toen dat de lichtgrijze personenauto mij links hard voorbij kwam rijden. Ik reed zelf toen ongeveer 50 à 55 kilometer per uur. Vervolgens zag ik dat de licht grijze personenauto het kruispunt Koningskade met de Javastraat naderde met een hoge snelheid. Ik zag dat het verkeerslicht groen uitstraalde. Ook zag ik dat er in tegenover gestelde richting, komende vanaf de Zuid Hollandlaan, een rode personenauto afsloeg in de richting van de Javastraat. Ik zag toen dat de lichtgrijze personenauto vol inreed op de rode personenauto waardoor beide personenauto's gingen tollen. Ik zag dat beide personenauto’s tot stilstand kwamen en door de aanrijding zwaar beschadigd waren.
3.
Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 17 februari 2023, voor zover inhoudende dat (pagina’s 128 en 129):
Op 20 januari 2023 om 22.50 uur, heeft de arts, Amsari in aanwezigheid van
mij, de verdachte bloed afgenomen.
Tevens heb ik het opdrachtformulier Toxicologisch onderzoek voorzien van een
genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TAAR4386NL. De corresponderende Sporen Identificatie Nummers (SIN-stickers) zijn op dit proces-verbaal aangebracht.
4.
Het deskundigenverslag, op 8 februari 2023 opgemaakt en ondertekend door dr. Apr. Lisa Delahaye (Eurofins Forensics), toxicoloog, voor zover inhoudende (pagina’s 136 tot en met 138):
Te onderzoeken materiaal
Sin
Omschrijving
TAAR4386NL
Bloed van [verdachte]
(de rechtbank begrijpt verdachte [verdachte] )
Tabel Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed met TAAR4386NL
Rapportage eenheid
Alcohol
Ethanol
0,20
0,20
1,18
Milligram per millimeter
5.
Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 1] (03/10/1999), opgemaakt op 22 januari 2023, voor zover inhoudende:
Overledene
Achternaam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [geboortedatum 2] 1999
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2] in Nederland
Overleden : 20 januari 2023
Gemeente overlijden : ’s-Gravenhage
6.
Een geschrift, te weten het schouwverslag GGD Haaglanden betreffende [slachtoffer 1] , opgemaakt op 20 januari 2023, onder toezicht van G.R. Tirtamenawi, Forensisch arts, GGD Haaglanden, voor zover inhoudende:
EvaluatieEen 23-jarige man die als bijrijder in een auto tgv een auto-auto botsing hoogstwaarschijnlijk tgv uitgebreide interne bloedingen door verbloeding komt te overlijden.
ConclusieNiet-natuurlijk overlijden hoogstwaarschijnlijk tgv verbloeding na het auto-ongeluk.
7.
Het deskundigenverslag, op 10 februari 2023 opgemaakt en ondertekend door M.E. de Gruijter, forensisch arts, voor zover inhoudende (pagina’s 140 en 141):
Bij [slachtoffer 2] was sprake van de volgende letsels:
-Vier gebroken ribben rechts
-Longkneuzingen met deels ingeklapte long
-Seatbeltsign (bloeduitstorting met soms schaafwonden ter plaatse van waar autogordel gedragen werd)
-Kleine scheur in de nier rechts
-Schaafwonden aan de rechter hand
-Forse bloeduitstorting aan rechter bovenbeen
-Geringe bloeding onder het schedeldak
Betrokkene werd ter observatie op de IC afdeling opgenomen.
8.
Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende:
Op het kruispunt gevormd door de wegen Koningskade, Wassenaarseweg, Raamweg en Javastraat gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Den Haag op het weggedeelte gelegen tussen de Laan Copes van Cattenburch en het Malieveld had op 21 januari 2023 een verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto's.
Bij dit ongeval waren betrokken:
- Een personenauto, merk Skoda, type Octavia, kleur grijs, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , met één inzittende;
- Een personenauto, merk Toyota, type Aygo, kleur rood, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , met twee inzittenden.
6. Om tot een vermijdbaarheidsanalyse te komen zijn door mij de volgende gegevens bepaald:
a) Snelheid Skoda.
Bij de berekening van de vermijdbaarheid wordt uitgegaan van constante snelheid van 107 km/h, omdat dit de minimale snelheid moet zijn geweest. De afstand die de bestuurder van de Skoda vanaf de kopdetectielussen tot de plaats van de confrontatie moest afleggen bedroeg 20,4 meter. Er wordt een aanname gedaan dat de Skoda zich voortbewoog over deze 20,4 meter met een constante snelheid van 107 km/h en hierbij niet vertraagt of accelereert.
c) Snelheid Toyota.
Uit berekening bleek dat de Toyota met een gemiddelde snelheid van 25 km/h moest rijden om in 4,5 seconden de afstand van 31,4 meter af te leggen. Bij de berekening van de vermijdbaarheidsanalyse ben ik, verbalisant van Vliet van deze snelheid uitgegaan.
d) Afstand en tijd die de Toyota nodig had om kruisingsvlak te verlaten.
Uit meting in de AutoCAD tekening bleek de Toyota vanaf de plaats van de confrontatie een afstand van 3,4 meter moest afleggen om het kruisingsvlak te verlaten. Uit berekening bleek dat de Toyota bij een snelheid van 25 km/h daar 0,49 seconden nodig had. Uit het vorenstaande blijkt dat als de Toyota 3,4 meter verder was geweest dat 0,49 seconden duurde er geen confrontatie was geweest.
e) Berekening bij toegestane maximumsnelheid van 50 km/h (Skoda)
Uit de snelheidsanalyse (zie punt a) bleek dat de Skoda vanaf de kopdetectielus de plaats confrontatie was genaderd met een constante snelheid van tenminste 107 km/h. De afstand vanaf de kopdetectielus tot de plaats confrontatie bedroeg 20,4 meter. Uit berekening bleek dat de Skoda bij de snelheid van 107 km/h deze afstand had afgelegd in 0,69 seconden. Uit berekening bleek dat als de Skoda een snelheid had gehad van 50 km/h deze afstand zou worden afgelegd in 1,47 seconden. Dit betekent dat de Toyota bij 50 km/h 1,47 seconden - 0,69 seconden= 0,78 seconden langer erover deed om de afstand van 20,4 meter af te leggen. Bij deze situatie zou de Toyota 0,78 seconden langer de tijd hebben om verder te rijden waarbij een afstand wordt afgelegd van 5,4 meter. Hieruit kan geconcludeerd worden dat als de Skoda 50 km/h had gereden de aanrijding niet had plaats gevonden, aangezien de Toyota 3,4 meter nodig had om het kruisingsvlak te verlaten. Immers de Toyota was dan het kruisingsvlak voorbij geweest en was de Skoda achterlangs er voorbij gereden. Bij de berekeningen is gerekend met de laagste snelheid van de Skoda (107 km/h) en het kortste traject (20,4 meter), hiermee wordt de kortste tijd weergegeven en geeft het meeste voordeel weer voor de bestuurder van de Skoda.
9.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb op 20 januari 2023 te Den Haag te hard gereden. Ik reed binnen de bebouwde kom. Een aantal uren voor het ongeval had ik een flesje bier gedronken.
Ten aanzien van dagvaarding II [2]
1.
Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 24 augustus 2022, voor zover inhoudende (pagina’s 2 tot en met 4):
Op 17 augustus 2022 zagen wij dat een persoon als bestuurder van een personenauto, Skoda Octavia, kenteken [kenteken 1] , reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Scheppingstraat,’s-Gravenhage. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben wij, verbalisanten, de bestuurder zijn voertuig op eerste vordering doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Nadat wij hem hadden stilgehouden, heb ik, verbalisant [verbalisant] de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek). De bestuurder verleende geen medewerking. Wij roken dat de adem van de bestuurder naar inwendig gebruik van alcohol riekte. Wij zagen dat de bestuurder bloeddoorlopen ogen had. Wij hebben de verdachte, [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1999, aangehouden.
Nadat wij hem hadden gevorderd mee te werken, heeft dit geleid tot een voltooid ademonderzoek. Aan de verdachte is direct medegedeeld dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 500 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg.
2.
Het proces-verbaal aanhouding verdachte, opgemaakt op 24 augustus 2022, voor zover inhoudende (pagina’s 5 tot en met 7):
Ik zag dat de Skoda ging parkeren. Vanaf het Jonckbloedtplein hadden mijn collega en ik de Skoda constant in het zicht tot aan de Scheppingstraat waar de Skoda had geparkeerd. Ik stapte uit en liep naar de bestuurderszijde van het voertuig. Ik zag dat er twee mannen voorin zaten. De bestuurder overhandigde mij een Oekraïens rijbewijs op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1999. Ik rook dat zijn adem naar alcohol rook en dat hij bloeddoorlopen ogen had
3.
Het deskundigenverslag, op 17 augustus 2022 opgemaakt en ondertekend door [opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, voor zover inhoudende (pagina 15):
ADEMONDERZOEK-RESULTAAT: 500 µg/l
4.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander is gedood en/of een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Causaliteit
De rechtbank stelt vast dat uit het schouwverslag blijkt dat [slachtoffer 1] is overleden aan zijn door het ongeval opgelopen verwondingen. Hetzelfde geldt voor het zwaar lichamelijk letsel dat bij [slachtoffer 2] is ontstaan: dit blijkt genoegzaam uit het letselrapport.
Ook tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval is er naar het oordeel van de rechtbank een causaal verband.
De verdachte heeft de maximumsnelheid ter plaatse van 50 kilometer per uur fors overschreden. Hij is met minimaal 107 kilometer per uur over de kopdetectielus bij het verkeerslicht op het kruispunt gereden. Daarnaast was de verdachte onder invloed van alcohol, ruim twee maal de maximaal toegestane hoeveelheid. Hij heeft niet tijdig kunnen remmen en is met de Toyota Aygo in botsing gekomen op het moment dat deze op zijn rijba(a)n(en) terecht kwam. Uit het vermijdbaarheidsonderzoek blijkt dat de botsing niet had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid had gehouden. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat het ongeval zou zijn ontstaan door een menselijke, niet strafbare, reactie van de verdachte door naar rechts te willen uitwijken voor de Toyota, volgt de rechtbank dit niet. Dit geldt ook voor het door de verdediging aangedragen standpunt dat de verdachte niet was aangetast in zijn reactiesnelheid door het alcoholgebruik. Dit standpunt berust op een aanname, en geen feitelijke vaststelling, die de rapporteur in het door de verdediging ingebrachte rapport van Baan Hofman heeft gedaan.
Schuld als bedoeld in artikel 6 WVW
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste gradatie geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden en dat hij onder invloed van alcohol reed. Deze gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 107 kilometer per uur, waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien reed de verdachte onder invloed van alcohol, wat naar alle waarschijnlijkheid een negatieve invloed heeft gehad op zijn reactievermogen, waardoor hij niet in staat was de overschrijding van de maximumsnelheid te compenseren op het moment dat een andere verkeersdeelnemer onverwacht verkeersgedrag vertoonde. Dit rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de aanzienlijke snelheidsovertreding, maar ook het rijden onder invloed van alcohol. Tevens was de verdachte zich ervan bewust dat hij binnen de bebouwde kom te hard reed. De verdachte heeft verklaard omstreeks 14:00 uur die middag een blik bier van 33 cl te hebben genuttigd. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Op 20 januari 2023 om 22:50 uur is bloed afgenomen bij de verdachte om te worden onderzocht op de aanwezigheid van alcohol. Er is 1,18 mg/ml alcohol in het bloed aangetroffen waar 0,5 mg/ml alcohol is toegestaan. Gelet op deze forse overschrijding van alcohol aanwezig in het bloed, dat meer dan 2 uur na het plaatsvinden van het ongeval is afgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte een aanzienlijk grotere hoeveelheid alcohol moet hebben genuttigd dan hij zelf heeft verklaard, terwijl hij wist, of kon vermoeden dat hij daarna nog zou gaan autorijden. Daarin ligt een bewuste keuze besloten. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van opzet gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Zeker nu dit binnen de bebouwde kom gebeurde, terwijl het donker was en op een weg met veel verkeer, waarover de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij vaak van deze weg gebruikt maakt. Het betreft een kruispunt met verschillende soorten weggebruikers, dat erg druk is. Dat die zeer gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Medeschuld?
Ten aanzien van de door de verdediging betoogde medeschuld van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat zij linksaf is geslagen waar dit niet is toegestaan en daardoor met haar auto op het kruispunt terecht is gekomen. Overige omstandigheden zoals door de verdediging zijn aangedragen en die zouden duiden op andere verkeersfouten van [slachtoffer 2] , zijn naar het oordeel van de rechtbank niet als feitelijkheid vast te stellen. Weliswaar hoefde de verdachte deze handeling van [slachtoffer 2] niet te verwachten, maar dit weegt niet op tegen het verkeersgedrag van de verdachte. Als de verdachte zich anders had gedragen en niet met zo’n hoge snelheid had gereden, dan had het ongeval niet plaatsgevonden, zo blijkt uit de vermijdbaarheidsanalyse. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. De verkeersfout van [slachtoffer 2] maakt de schuld van de verdachte aan het verkeersongeval niet minder.
Conclusie
De rechtbank acht de in dagvaarding I ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 17 augustus 2022 de personenauto (Skoda) heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol was. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat niet hij maar zijn bijrijder de Skoda heeft bestuurd, acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien de politie heeft verklaard de Skoda constant in het zicht te hebben gehad, omdat zij direct achter hem reden, tot aan de Scheppingstraat waar de Skoda had geparkeerd. De politie is vervolgens naar de bestuurderszijde van het voertuig gelopen om de bestuurder te vragen naar zijn rijbewijs, waarna de verdachte zijn rijbewijs heeft overhandigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de auto heeft bestuurd. Omdat het resultaat van het ademonderzoek van de verdachte 500 µg/l was, terwijl 220 µg/l is toegestaan, acht de rechtbank het in dagvaarding II ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1
hij op 20 januari 2023 te 's-Gravenhage, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Koningskade en Raamweg (ter hoogte van de kruising met de Javastraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- te rijden met een snelheid van 107 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold,
- te rijden onder invloed van een hoeveelheid alcohol die hoger is gelegen dan de wettelijk
toegestane hoeveelheid alcohol (1.18 mg/ml),
- niet tijdig af te remmen en tot stilstand te komen en tijdig uit te wijken en
- vervolgens in botsing te komen met een ander voertuig
waardoor een ander
,genaamd [slachtoffer 1]
,werd gedood, en een ander
,genaamd [slachtoffer 2]
,zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten vier gebroken ribben en longkneuzingen met een deels ingeklapte long en een kleine scheur in de nier en een geringe bloeding onder het schedeldak, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op 20 januari 2023 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1] , dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1
,18 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Dagvaarding II
hij op 17 augustus 2022 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1] , dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 500 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om bij een bewezenverklaring van feit 1 op dagvaarding I een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis en geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de verdachte zijn rijbewijs reeds geruime tijd is kwijt geweest. Er is geen strafdoel meer gediend met het opnieuw ontzeggen van de rijbevoegdheid voor een bepaalde duur. Mocht de rechtbank tot een veroordeling van feit 2 van dagvaarding I en het feit op dagvaarding II komen, dan verzoekt de raadsman om aan de verdachte een geldboete op te leggen van respectievelijk € 550,- en € 800,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 20 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. [slachtoffer 2] heeft ten gevolge van het ongeluk zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is nog steeds herstellende. [slachtoffer 1] is als gevolg van het ongeval op 23-jarige leeftijd overleden. De onomkeerbare gevolgen van het ongeval hebben niet alleen de nabestaanden van [slachtoffer 1] en de familie van [slachtoffer 2] , maar ook vele anderen in hun omgeving en ook de samenleving als geheel ernstig geschokt. Het leed en het gemis voor de nabestaanden zijn enorm, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen die door de ouders van het slachtoffer, [slachtoffer 2] en namens de zus van [voornamen] op de terechtzitting zijn voorgedragen. De vader van [voornamen] beschrijft dat sinds het overlijden van [voornamen] elke dag grijs is. De zus van [voornamen] zegt dat het gemis van haar broer, die ook haar rolmodel was, elke dag groter is en de pijn erger. De moeder van [voornamen] geeft aan dat dat er sinds het overlijden van [voornamen] alleen maar sprake is van leegte, pijn en verdriet.
Door zijn roekeloze rijgedrag die dag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid van hemzelf en zijn medeweggebruikers. Hiermee heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen. Hoewel vaststaat dat [slachtoffer 2] zelf een verkeersovertreding heeft begaan door links af te slaan daar waar dat niet mocht, had de verdachte tijdig moeten én kunnen anticiperen en reageren op het rijgedrag van zijn medeweggebruikers in het verkeer. Dat hij dit niet heeft gedaan, dan wel daar niet toe in staat was, omdat hij veel te hard reed en onder invloed was, rekent de rechtbank hem aan.
De verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven zich te beseffen wat hij door de dood van [slachtoffer 1] en het letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt aan leed bij de nabestaanden en families. Hij vindt het heel erg wat is gebeurd. Het heeft hem tijdens de terechtzitting zichtbaar aangegrepen en hij voelt zich verantwoordelijk voor de grote gevolgen van de aanrijding. De verdachte zal moeten leven met het besef dat hij iemand heeft doodgereden. Het staat buiten kijf dat hij dat nooit gewild heeft. Echter, de rechtbank merkt op dat, ondanks dat de verdachte spijt heeft betuigd, hij nauwelijks openheid van zaken heeft gegeven en blijft ontkennen dat hij meer dan één blikje bier zou hebben gedronken, uren voordat het ongeval plaatsvond. Hiermee neemt de verdachte niet de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen en toont hij weinig inzicht in zijn fouten. Het valt de rechtbank in negatieve zin op dat de verdachte vaker onder invloed van alcohol heeft gereden, maar dit vervolgens bij staandehouding door de politie stellig ontkent. Dat hij ook tijdens zijn schorsing alcohol heeft gedronken en heeft verklaard dat hij niet wist dat dit niet mocht, geeft een beeld over de verdachte dat hij de ernst van zijn alcoholgebruik niet inziet. Dit baart zorgen en de rechtbank neemt hem het gebrek aan openheid kwalijk.
De verdachte heeft zich naast een overtreding van artikel 6 WVW schuldig gemaakt aan twee overtredingen van artikel 8 WVW. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. De verdachte had zich bewust moeten zijn van het te hoge alcoholgehalte in zijn bloed en had op dat moment geen auto mogen besturen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 20 maart 2023 en een voortgangsverslag van 7 maart 2024, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De verdachte is gedurende het reclasseringstoezicht coöperatief en komt zijn afspraken na. Met uitzondering op één keer een afwijkende waarde bij een urinecontrole houdt de verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
Strafoplegging
De rechtbank is zich ervan bewust dat voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] geen enkele straf in verhouding staat tot de gevolgen van het ongeval en het voor hen veroorzaakte leed. Bij de strafoplegging dient de rechtbank echter voor ogen te houden dat een aan de verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van zijn verkeersgedrag en niet in overwegende mate mag worden ingegeven door de ernst van de gevolgen daarvan. Dat neemt niet weg dat de rechtbank begrijpt dat de nabestaanden dit mogelijk anders zien en een straf verwachten die meer tegemoetkomt aan de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer en hun verdriet dat dit teweeg heeft gebracht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de feiten, aansluiting gezocht bij straffen zoals die bij vergelijkbare gevallen worden opgelegd en kennisgenomen van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloosheid, de hoogste schuldcategorie. Daarvoor is geen oriëntatiepunt vastgesteld. Duidelijk is wel dat bij roekeloosheid van een hogere strafmaat wordt uitgegaan dan bij een zeer hoge mate van schuld. Daarnaast wordt de verdachte twee maal schuldig bevonden aan het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank neemt in haar strafmaatoverwegingen ook mee dat [slachtoffer 2] een verkeersfout heeft begaan.
Gelet op wat al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast zal zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren opleggen, met aftrek van de duur dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van dagvaarding I met parketnummer 09/021824-23:
de eendaadse samenloop van
Feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
Feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994(1,18 milligram);
Ten aanzien van dagvaarding II met parketnummer 09/080446-23
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994(500 microgram);
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
4 (VIER) JARENmet aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994;
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. A.M. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2024.
Mr. R.J. den Arend is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023021192, van de politie eenheid Den Haag, Opsporing Team Verkeer (doorgenummerd p. 1 t/m 154), met als bijlagen Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse en schouwrapport, aanvullend proces-verbaal (p. 155).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022243956, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd p. 1 t/m 17).