ECLI:NL:RBDHA:2024:4764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
09/217938-20, 09/221973-21, 09/216399-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing in vereniging en voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie met forse overschrijding van de redelijke termijn

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en het voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie. De zaak werd behandeld in het kader van het adolescentenstrafrecht, waarbij de verdachte op 14 maart 2024 ter terechtzitting verscheen. De officier van justitie, mr. D. Kortekaas, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Heemskerk, vrijspraak bepleitte voor de afpersing en zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank voor het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte met geweld en bedreiging de aangever had gedwongen tot de afgifte van een ring. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte munitie en een alarmpistool voorhanden had. De rechtbank constateerde een forse overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, met respectievelijk 27, 24 en 8 maanden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 42 dagen, rekening houdend met de tijd in voorarrest en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/217938-20, 09/221973-21(ttz. gev) en 09/216399-21 (ttz. gev)
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de (kies tussen de alternatieven)zaken tegen de verdachte:
[verdachte] (hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 14 maart 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. D. Kortekaas en de advocaat van de verdachte is mr. R. Heemskerk te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/217938-20)
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te 's-Gravenhage op de openbare weg, een parkeerplaats bij Karwei bouwmarkt (locatie Herman Costerstraat) en/of Herman Costerstraat en/of Monstersestraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een ring, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde, althans aan een ander dan verdachte en/of zijn mededaders, door [slachtoffer]
- een duw te geven en/of
- ( dreigend) te zeggen/vragen "mag ik je ring" en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- een mes te tonen en/of
- ( dreigend) te zeggen "als ik in jailla kom dan kom ik als eerst achter jou",
- een mes, altans scherp en/of puntig voorwerp op zijn nek/hals te zetten en/of
- te volgen en/of met [slachtoffer] mee te lopen en/of
- ( dreigend) te zeggen "of je loopt nu naar die auto of ik slice je open en/of
- ( dreigend) te vragen om al zijn spullen, armband, ring en/of geld en/of
- ( dreigend) te zeggen "of je geeft me die ring of ik schiet gewoon,
althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te 's-Gravenhage op de openbare weg, een
parkeerplaats bij Karwei bouwmarkt (locatie Herman Costerstraat) en/of Herman
Costerstraat en/of Monstersestraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ring, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer]
- een duw te geven en/of
- ( dreigend) te zeggen/vragen "mag ik je ring" en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- een mes te tonen en/of
- ( dreigend) te zeggen "als ik in jailla kom dan kom ik als eerst achter jou",
- een mes, altans scherp en/of puntig voorwerp op zijn nek/hals te zetten en/of
- te volgen en/of met [slachtoffer] mee te lopen en/of
- ( dreigend) te zeggen "of je loopt nu naar die auto of ik slice je open en/of
- ( dreigend) te vragen om al zijn spullen, armband, ring en/of geld en/of
- ( dreigend) te zeggen "of je geeft me die ring of ik schiet gewoon,
althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking;
Dagvaarding II (09/216399-21)
hij op of omstreeks 27 november 2020 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 knalpatronen van het kaliber 9mm (merk: Umarex)
voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III (09/221973-21)
hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk: Record, type: 15-9, kaliber: 9 mm), en
- munitie van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 6 patronen (merl: Walther, kaliber 9 mm P.A. Knall), voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I en III ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen (dagvaarding II)
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 maart 2024;
het ambtsedig proces-verbaal met [nummerreeks] van de politie Den Haag, Team Forensische Opsporing, inhoudende een deskundigenverslag, op 30 november 2020 opgemaakt en ondertekend door [deskundige] op het gebied van wapens, munitie en explosieven.
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Dagvaarding I
Betrouwbaarheid verklaringen van de aangever en de getuigen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op verschillende punten van elkaar verschillen. Daarbij heeft de raadsman gesteld dat goed mogelijk is dat de aangever en de getuigen hun verklaringen met elkaar hebben afgesproken vanwege een vooropgezet plan om de verdachten een hak te zetten. Dit maakt dat de verdachte volgens de verdediging moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft – evenals de officier van justitie – geen reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de betreffende verklaringen te twijfelen en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de aangever en de beide getuigen komen op essentiële punten overeen. Zij verklaren allemaal over het tonen van een mes en een wapen door de verdachten en dat aangever zijn ring heeft moeten afstaan. Verder worden bovengenoemde verklaringen in voldoende mate ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. In de eerste plaats vinden de verklaringen steun in het proces-verbaal van bevindingen over het uitkijken van de camerabeelden. De verbalisant beschrijft in dit proces-verbaal dat één van de verdachten aangever een duw in de rug gaf en dat de sfeer niet goed was. In de tweede plaats vinden de verklaringen steun in het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de ring van aangever in de arrestantenbus, waar de verdachten in zijn vervoerd.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij in die tijd altijd wapens bij zich droeg. Voor de stelling van de raadsman dat mogelijk sprake was van een vooropgezet plan van de aangever en de getuigen om de verdachten een hak te zetten, heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt gevonden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de aangever en de twee getuigen betrouwbaar.
Conclusie
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachten aangever met geweld en bedreiging met geweld hebben gedwongen een ring af te geven. Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank daarom het primair ten laste gelegde feit, te weten: afpersing in vereniging, wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2.
Dagvaarding III
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het ten laste gelegde, te weten: het voorhanden hebben van een wapen en munitie, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht de ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte, die niet overeenkomt met zijn eerder afgelegde verklaringen, inhoudende dat een ander het wapen kort voor de aanhouding in zijn jaszak heeft gedaan, in het licht van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen niet aannemelijk.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I
hij op 27 augustus 2020 te 's-Gravenhage op de openbare weg, een parkeerplaats bij Karwei bouwmarkt (locatie Herman Costerstraat) en/of Herman Costerstraat en/of Monstersestraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een ring,
dieaan [slachtoffer] toebehoorde, door [slachtoffer]
- een duw te geven en
- dreigend te zeggen/vragen "mag ik je ring" en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- een mes te tonen en
- dreigend te zeggen "als ik in jailla kom dan kom ik als eerst achter jou",
- een mes, op zijn nek/hals te zetten en
- te volgen en met [slachtoffer] mee te lopen en
- dreigend te zeggen "of je loopt nu naar die auto of ik slice je open en
- dreigend te vragen om al zijn spullen, armband, ring en geld en
- dreigend te zeggen "of je geeft me die ring of ik schiet gewoon;
ten aanzien van dagvaarding II
hij omstreeks 27 november 2020 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 knalpatronen van het kaliber 9mm (merk: Umarex) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van dagvaarding III
hij op 21 maart 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk: Record, type: 15-9, kaliber: 9 mm), en
- munitie van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 6 patronen (mer
k: Walther, kaliber 9 mm P.A. Knall), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met de forse overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – verzocht om aan de verdachte een werkstraf op te leggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De raadsman heeft verder verzocht om daarnaast geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden of toezicht door de jeugdreclassering op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een afpersing, waarbij zij dwingende en dreigende woorden hebben gebruikt. Daarnaast is de aangever geduwd en zijn door de verdachten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes getoond. Dit alles met het oogmerk om het slachtoffer angst aan te jagen en hem zo te dwingen om geld en andere goederen af te geven. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten voor de slachtoffers vaak vergaande nadelige psychische gevolgen hebben. Ook veroorzaken dergelijke feiten in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. De verdachte en zijn mededader zijn hier volledig aan voorbijgaan, wat de rechtbank hen zeer kwalijk neemt.
Verder heeft de verdachte op straat een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Ook zijn er tijdens een doorzoeking door de politie in de slaapkamer van de verdachte meerdere knalpatronen aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Wapens worden niet zelden gebruikt bij het begaan van strafbare feiten en circuleren veelvuldig in het criminele circuit. Het onbevoegd voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Hoewel de verdachte ter zitting heeft verklaard afstand te hebben gedaan van zijn criminele verleden, waarbij hij veelvuldig met wapens op straat liep, baart dit gegeven de rechtbank zorgen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 januari 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte is veroordeeld voor een soortgelijk delict na het plegen van de bij dagvaarding I en II bewezenverklaarde feiten, vóór het plegen van het bij dagvaarding III ten laste gelegde.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 1 februari 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de jeugdreclassering inmiddels al een jaar geen contact meer met de verdachte heeft, omdat dit niet meer noodzakelijk wordt geacht. De verdachte heeft de afgelopen jaren afstand genomen van zijn (negatieve) sociale netwerk en duidelijke doelen voor de toekomst gesteld. Hij is serieus bezig met zijn opleiding en heeft een vaste relatie. Ook is de verdachte niet meer in beeld geweest bij politie en justitie. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, acht de reclassering geen verdere bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
De [deskundige] , werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat er de afgelopen jaren veel is gebeurd in het leven van de verdachte, waarvoor hij de nodige hulp en begeleiding heeft gekregen. Sinds 2021 is er geen sprake meer geweest van recidive. De vriendin van de verdachte heeft een positieve invloed op hem. De verdachte heeft nooit openheid van zaken gegeven over het tenlastegelegde, waardoor het moeilijk is om antwoord te krijgen op de vraag waarom de verdachte deze strafbare feiten heeft gepleegd. Geadviseerd wordt om geen maatregel van toezicht aan de verdachte op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. Door de officier van justitie en de raadsman is om toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Gelet op het advies uit bovengenoemd rapport is de rechtbank van oordeel dat de verdachte baat heeft bij een pedagogische aanpak, zodat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. Deze termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn inzake dagvaarding I op 28 augustus 2020 is aangevangen, het moment van inverzekeringstelling. Verder stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn inzake dagvaarding II op 27 november 2020 is aangevangen, de dag dat de verdachte voor de eerste keer als verdachte is gehoord en in deze zaak bekend is geworden met de verdenking tegen hem. De redelijke termijn inzake dagvaarding III is op 28 maart 2022 aangevangen. Op deze datum heeft het openbaar ministerie de verdachte een brief gestuurd om hem te informeren dat hij wordt vervolgd. De termijn tussen de inverzekeringstelling, het eerste verhoor, dan wel de aan de verdachte verzonden brief en de uitspraak is respectievelijk 43 (dagvaarding I), 40 (dagvaarding II) en 24 (dagvaarding III) maanden. Daarmee is de redelijke termijn van 16 maanden voor jeugdigen in alle zaken overschreden, te weten met 27, met 24 en met 8 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaken geen sprake van bijzondere omstandigheden die een overschrijding rechtvaardigen. Als de redelijke termijn in alle zaken niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een hogere straf hebben opgelegd. De rechtbank heeft deze overschrijding daarom in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarbij houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de voorlopige hechtenis van de verdachte lange tijd geschorst is geweest en hij zich al die tijd aan voorwaarden heeft gehouden, waaronder een intensief ITB-harde kern traject en een enkelband.
In dit geval zou de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, passend hebben geacht. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn vermindert de rechtbank de jeugddetentie echter met 18 dagen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf een passende straf is. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De rechtbank zal aan de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft (mede gelet op de positieve wending in zijn leven) er vertrouwen in dat de verdachte niet meer zal recidiveren, waardoor zij geen aanleiding ziet voor een voorwaardelijk strafdeel.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 t/m 3 genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij hetgeen door de officier van justitie is gevorderd ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de voorwerpen op de beslaglijst aan het verkeer onttrekken. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36d, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I primair (09/217938-20), dagvaarding II (09/216399-21) en dagvaarding III (09/221973-21) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I (09/217938-20)
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding II (09/216399-21)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van dagvaarding III (09/221973-21)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 t/m 3 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Wapen, G2567739 (Omschrijving: [nummerreeks] , Record Mod. 15-9)
  • 1 STK Wapen, G2567740 (Omschrijving: [nummerreeks] )
  • 6 STK Munitie, G2567742 (Omschrijving: [nummerreeks] )
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake dagvaarding I (09/217938-20).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L.S. Ceulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2024.