ECLI:NL:RBDHA:2024:4749
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding ex artikel 533 Sv na vrijspraak in strafzaak met bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de verzoeker, die eerder was vrijgesproken van de verdenking van seksueel uitbuiten en aanzetten tot bedelarij van zijn dochter. De verzoeker heeft een schadevergoeding aangevraagd voor immateriële schade als gevolg van zijn detentie, die hij als gevolg van de verdenking heeft ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker 263 dagen in vrijheid is beperkt geweest, waarvan drie dagen inverzekeringstelling. De verzoeker heeft een bedrag van € 79.170,00 gevorderd, maar de officier van justitie heeft een gedeeltelijke toewijzing van € 26.260,00 voorgesteld. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gevorderde bedragen en heeft de verzoeken tot vergoeding van materiële schade en inkomstenderving afgewezen. De rechtbank heeft wel gronden van billijkheid gevonden om de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade te verhogen, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de lange duur van de detentie en de gevolgen daarvan voor de verzoeker. Uiteindelijk heeft de rechtbank een bedrag van € 39.585,00 toegewezen aan de verzoeker, terwijl het overige verzoek werd afgewezen.