ECLI:NL:RBDHA:2024:4704
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet terug kan naar Oostenrijk en dat hij bij zijn broer in Nederland wil blijven. Hij heeft echter geen bewijs geleverd dat zijn analfabetisme en afhankelijkheid van zijn broer zodanig zijn dat dit een bijzondere omstandigheid vormt die de staatssecretaris zou moeten aanzetten om de aanvraag inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank overweegt dat de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris om een asielaanvraag in behandeling te nemen, niet is aangetoond dat deze niet correct is toegepast. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie een uitzondering rechtvaardigt op de regels van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.