ECLI:NL:RBDHA:2024:4703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.9424 en NL24.9425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening.

De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroep aanvoert dat de staatssecretaris niet adequaat is ingegaan op zijn individuele omstandigheden en dat de algemene stellingen in het bestreden besluit onvoldoende zijn. Eiser verwijst naar zijn behandeling in Duitsland, waar hij gedwongen vingerafdrukken heeft moeten afstaan en stelt dat hij mensonterend is behandeld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit wel degelijk op de zienswijze van eiser is ingegaan en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.9424 en NL24.9425
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt zijn zienswijze en vermelde stukken als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert aan dat verweerder in het voornemen niet concreet is ingegaan op zijn individuele feiten en omstandigheden, maar alleen voorziet in algemeenheden. Dit maakt dat eiser niet adequaat heeft kunnen reageren op de standpunten van verweerder. In Duitsland, dat voor eiser zijn doorreisland was, heeft hij gedwongen vingerafdrukken moeten afstaan. Verder stelt eiser door de Duitse autoriteiten mensonterend te zijn behandeld. Door verweerder is niet ingegaan op de vraag of eiser hierover een klacht kon indienen bij de Duitse autoriteiten. Daarnaast had verweerder de feiten en omstandigheden moeten meenemen in de belangenafweging ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening (Dvo). Eiser meent dat de “restcategorie” van artikel 17 van de Dublinverordening er volgens hem juist op ziet om alsnog een belangenafweging te maken. Ter ondersteuning wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 24 april 2023 [2] , waarin een nadere uitleg werd gegeven omtrent artikel 17 van de Dvo. Dat verweerder zeer uitzonderlijk gebruik maakt van artikel 17 van de Dvo is weliswaar niet in strijd met het Unierecht, maar lijkt wel ver af te staan van het doel van dit artikel. Gelet op het voorgaande getuigd de overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd onvoldoende is om aan te merken als beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
6. Met betrekking tot eisers stelling dat het bestreden besluit uit algemeenheden bestaat, is de rechtbank van oordeel dat, als al geoordeeld zou moeten worden dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het niet zorgvuldig heeft voorbereid, dit gebrek in het bestreden besluit zelf is hersteld. Daarin is namelijk, anders dan in het voornemen, wel uitvoerig ingegaan op de zienswijze en de redenen van eiser waarom hij niet overgedragen zou kunnen worden naar Duitsland.
7. Ten aanzien van eisers standpunt dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 Dvo in behandeling genomen had moeten worden, overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat Duitsland zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
8. Verder heeft verweerder bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 Dvo in behandeling te nemen veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17 Dvo. In de niet onderbouwde stelling van eiser dat de Duitse autoriteiten hem onmenselijk hebben behandeld ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat er ten aanzien van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid. Bovendien is niet is gebleken dat klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten voor eiser onmogelijk was of dat de Duitse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Nu er is geoordeeld dat verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen met toepassing van artikel 17 Dvo, is de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 24 april 2023 niet meer relevant.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ECLI:NLRBDHA:2023:5831.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.