ECLI:NL:RBDHA:2024:4703
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroep aanvoert dat de staatssecretaris niet adequaat is ingegaan op zijn individuele omstandigheden en dat de algemene stellingen in het bestreden besluit onvoldoende zijn. Eiser verwijst naar zijn behandeling in Duitsland, waar hij gedwongen vingerafdrukken heeft moeten afstaan en stelt dat hij mensonterend is behandeld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit wel degelijk op de zienswijze van eiser is ingegaan en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.