ECLI:NL:RBDHA:2024:4656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
09/017672-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de executie van gevangenisstraf in verband met hoger beroep

Op 19 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter in strafzaken van de Rechtbank Den Haag een verzoek behandeld van een verzoeker die gevangenisstraf ondergaat. De verzoeker, die in november 2023 was veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, had op 17 december 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Hij verzocht om schorsing van de executie van de gevangenisstraf, omdat hij meende dat de termijn voor het instellen van hoger beroep verschoonbaar was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet op de zitting van 30 oktober 2023 was verschenen, wat leidde tot de vraag of hij tijdig op de hoogte was gesteld van de zitting en de bijbehorende termijn voor hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft de verwarring rondom de oproepingen en de communicatie van het Openbaar Ministerie in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de verzoeker om zijn hoger beroep in vrijheid af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank heeft daarom besloten de executie van de gevangenisstraf te schorsen totdat het gerechtshof onherroepelijk heeft beslist op het hoger beroep van de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/017672-21
Beslissing van de rechtbank Den Haag, voorzieningenrechter in strafzaken, op het verzoek ex artikel 6:1:16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] (hierna: de verzoeker),

geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. A. Foppen, op het adres [adres] , [postcode] te Harderwijk,
strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, door de rechtbank opgelegd in de strafzaak met parketnummer 09/017672-21, totdat onherroepelijk op het op 27 december 2023 ingestelde hoger beroep is beslist.

Inleiding

De verzoeker is bij vonnis van 13 november 2023 (hierna: het vonnis) door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Op de zitting van 30 oktober 2023, waarop de rechtbank zijn zaak inhoudelijk heeft behandeld, is de verzoeker niet verschenen. Op een eerdere zitting, op 11 april 2023, is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst; verzoeker is op deze zitting verschenen. Op 14 december 2023 is de verzoeker door de politie in Harderwijk aangehouden ter tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De verzoeker heeft op 17 december 2023 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag tegen het vonnis van de rechtbank. Bij brief van 8 januari 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de executie van de straf niet zal worden stopgezet, omdat het vonnis reeds onherroepelijk is en dat in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid zal worden gevorderd indien de verzoeker het hoger beroep doorzet.
De rechtbank heeft op 11 februari 2024 het verzoekschrift van de verzoeker ontvangen.

De procedure op zitting

De voorzieningenrechter in strafzaken heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 19 maart 2024 op zitting behandeld.
De verzoeker, bijgestaan door mr. Foppen, is gehoord. Tevens is officier van justitie mr. S. van Dongen gehoord.

Het standpunt van de verzoeker

De verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de appeltermijn, en dat daarom de executie van de gevangenisstraf dient te worden geschorst. Hij stelt dat voor het verstrijken van de beroepstermijn ambtelijke informatie is verstrekt waardoor bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip zou aanvangen. De oproeping voor de behandeling op 30 oktober 2023 om 11:00 uur lijkt op 6 oktober 2023 aan de verzoeker te zijn uitgereikt, tegelijk met een oproeping voor een zitting op 30 oktober 2023 om 10:30 uur. Het nuanceverschil in tijd is door de verzoeker niet opgemerkt, wél dat hij twee in zijn beleving identieke oproepingen ontving voor een zitting op 30 oktober 2023 met hetzelfde parketnummer, waarvan hij eerder een intrekking had ontvangen. Door de ontvangst van de intrekking voor de zitting op 30 oktober 2023 om 10:30 uur, is de verzoeker in de veronderstelling geweest dat op die dag geen zitting in zijn zaak zou plaatsvinden. Nu het Openbaar Ministerie verwarrende en wisselende berichten heeft gezonden over de inhoudelijke behandeling van de zaak en hier ook geen duidelijkheid over heeft verschaft, is het niet aan hem te wijten dat hij niet ter zitting is verschenen en dus ook niet wist dat er een termijn voor hoger beroep was gaan lopen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, nu niet evident sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Beoordeling van het verzoek

Op grond van artikel 6:1:16 Sv mag geen rechterlijke beslissing ten uitvoer worden gelegd zolang daartegen enig rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, het is ingetrokken of daarop is beslist. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geschorst of opgeschort. Voor zover hier van belang, wordt volgens het vierde lid onder b van dit artikel de tenuitvoerlegging door hoger beroep of beroep in cassatie niet geschorst of opgeschort als naar het oordeel van het Openbaar Ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel heeft aangewend, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt. Het verzoek van 11 februari 2024 is een verzoek als bedoeld in artikel 6:1:16 vierde lid onder b Sv.
Gelet op het voorlopige karakter van de procedure draagt het onderzoek naar aanleiding van een verzoek ex artikel 6:1:16 vierde lid onder b Sv een summier karakter. De aangevoerde juridische en feitelijke standpunten kunnen dan ook slechts met inachtneming van dit summiere karakter van het onderzoek worden beoordeeld.
Volgens artikel 408 eerste lid onder a Sv, voor zover hier van belang, moet hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend. De einduitspraak waartegen de verzoeker hoger beroep heeft ingesteld is van 13 november 2023. De nadere terechtzitting waarop zijn zaak is behandeld vond plaats op 30 oktober 2023. De oproeping voor de zitting van 30 oktober 2023 is op 6 oktober 2023 in persoon betekend. Dat brengt mee dat de hogerberoepstermijn eindigde veertien dagen na de uitspraak, op 27 november 2023.
Wil de verzoeker in zijn hoger beroep kunnen worden ontvangen, dan dient sprake te zijn van een bijzondere, de verzoeker niet toe rekenen omstandigheid die meebrengt dat de overschrijding van deze termijn verontschuldigbaar is.
Uit het dossier blijkt dat de brief waarbij de oproeping voor de zitting van 30 oktober 2023 om 10:30 uur is ingetrokken, is gedateerd op 1 augustus 2023. Op 6 oktober 2023 zijn rond 12.00 uur twee oproepingen voor de zitting van 30 oktober 2023 voor de twee verschillende tijdstippen aan de verzoeker in persoon betekend. In de oproeping (gedateerd 2 augustus 2023) voor het tijdstip 11.00 uur staat onderaan vermeld dat de eerdere oproeping (kennelijk die voor het tijdstip 10.30 uur, gedateerd 21 juli 2023) was ingetrokken. Uit de verklaring van de verzoeker op zitting leidt de voorzieningenrechter af dat de verzoeker ontgaan is dat het in de brieven om twee verschillende tijdstippen ging en de oproeping voor het tijdstip 11.00 uur de oproeping voor het tijdstip 10.30 uur verving. De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen of de intrekkingsbrief van 1 augustus 2023 – die zich in het digitale dossier van de strafzaak bevindt – aan de verzoeker is verzonden, zo ja, wanneer deze de verzoeker heeft bereikt. Desgevraagd heeft de verzoeker op zitting verklaard dat hij deze brief heeft ontvangen; hij heeft verklaard niet meer te weten op welke datum dat is geweest. Omdat deze brief nu eenmaal in het dossier zit, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat de intrekkingsbrief inderdaad (per gewone post) is verstuurd en in de periode rond de ontvangst van de twee oproepingen door de verzoeker is ontvangen.
De vraag is of het de verzoeker duidelijk moet zijn geweest dat de zitting op 30 oktober 2023 doorgang zou vinden en of eventueel van hem gevergd mocht worden dat hij zich naar aanleiding van de ontvangen brieven bij het Openbaar Ministerie of de rechtbank nader liet informeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de gang van zaken in elk geval als potentieel verwarrend worden gezien. Niet is uit te sluiten dat het gerechtshof de informatievoorziening door het Openbaar Ministerie dermate te kort vindt schieten, dat het hierin aanleiding zal zien de verzoeker in zijn hoger beroep te ontvangen.
In het onmiskenbare belang van de verzoeker om de beoordeling van zijn hoger beroep in vrijheid af te kunnen wachten - waartegenover het Openbaar Ministerie het algemene belang bij de tenuitvoerlegging van de straf maar geen specifiek bijzonder belang heeft gesteld - ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, bij afweging van de betrokken belangen, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen tot het gerechtshof onherroepelijk heeft beslist op het hoger beroep van de verzoeker.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09/017672-21 tot het gerechtshof onherroepelijk heeft beslist op het hoger beroep van de verzoeker.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.P.M. Meskers, rechter, als lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.