ECLI:NL:RBDHA:2024:4642
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in asielzaak na niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, heeft een verzoek ingediend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. De verzoeker is op 2 november 2023 in beroep gegaan tegen het uitblijven van een beslissing. Op 25 december 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat het mogelijk is om een partij de proceskosten van de tegenpartij te laten betalen. Aangezien de Staatssecretaris tijdens het beroep alsnog een besluit heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij rekening is gehouden met de waarde per punt en de wegingsfactor.
De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 8:54, 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.