ECLI:NL:RBDHA:2024:464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.7465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag met betrekking tot afvalligheid en geloofsgroei van eiser van Iraanse nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 januari 2024, wordt de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit, beoordeeld. Eiser had eerder asiel aangevraagd op basis van zijn afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom, maar zijn eerdere aanvraag was afgewezen. In de nieuwe aanvraag stelt eiser dat hij een geloofsintensivering heeft ervaren en dat hij nu in staat is om meer te verklaren over zijn afvalligheid. De rechtbank behandelt de zaak na een eerdere afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag als kennelijk ongegrond had bestempeld.

De rechtbank overweegt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn afvalligheid geloofwaardig is. Eiser heeft verschillende negatieve persoonlijke ervaringen genoemd, waaronder een verkrachting door een koranleraar, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft uitgelegd hoe deze ervaringen hebben geleid tot zijn afvalligheid. De rechtbank stelt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zijn keuze om zich af te wenden van de islam heeft gemaakt, en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser in zijn verklaringen niet voldoende heeft toegelicht hoe zijn geloofsgroei zich heeft voltrokken en dat hij in zijn schriftelijke verklaringen meer gedetailleerd is dan tijdens het gehoor.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, maar dat de beoordeling niet zorgvuldig genoeg is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere overwegingen in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de zaak is hierna aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen tot het indienen van een rapport van de Stichting Gave.
Een verzoek van eiser om een stuk over te leggen waarvan alleen de rechtbank kennis kan nemen is door de rechtbank afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 1 december 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser, de gemachtigde van eiser, T. Mehrian als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 november 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afstand heeft genomen van de islam, is bekeerd tot het christendom en naar aanleiding hiervan problemen heeft ondervonden. Bij besluit van 15 mei 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond waarbij eisers gestelde afvalligheid en bekering niet zijn geloofd. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
2. Op 20 april 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat sprake is van geloofsintensivering. Daarnaast dient er volgens eiser een hernieuwde toetsing plaats te vinden met gebruikmaking van de nieuwe Werkinstructie 2022/3 (hierna: WI 2022/3). Er is een gewijzigd toetsingskader met betrekking tot afvalligheid. In dat verband heeft eiser ook aangevoerd dat hij nu kan verklaren over zaken waarover hij eerder niet in staat was om te praten.
Afvalligheid
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser er niet in is geslaagd om zijn afvalligheid alsnog aannemelijk te maken. Eiser benoemt gebeurtenissen, maar laat na uit te legen hoe en waarom deze (aaneenschakeling van) gebeurtenissen ertoe leidde dat hij de beslissing nam om afstand te nemen van de religie waarmee hij is grootgebracht. Omdat eiser zelf stelt dat de verkrachting het grootste effect op zijn leven had en tot gevolg had dat hij bewust afstand van zijn religie nam, mag van hem worden verwacht dat hij tijdens een gehoor specifieker kan uitleggen waarom deze gebeurtenis hiertoe leidde. Ook maakt eiser niet inzichtelijk waarom hij door de verkrachting wel een afkeer van de Islam kreeg, maar toch in God bleef geloven. Daarnaast sluiten eisers verklaringen over hoe zijn gezin erop reageerde dat hij niet wilde praktiseren en zich niet aan de islamitische verplichtingen hield, niet op elkaar aan. Tot slot heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de keuze heeft gemaakt om zich af te wenden, terwijl dit wel van hem verwacht mag worden nu hij stelt bewust te hebben gekozen om afstand te nemen van de Islam.
4.1.
Eiser voert aan dat verweerder zijn verklaringen niet heeft beoordeeld overeenkomstig de werkinstructies 2022/3 en 2014/10 en de Afdelingsuitspraken van 12 mei 2021 [2] en 19 januari 2022. [3] Eiser stelt daarbij voorop dat hij moeite heeft om zijn diepe innerlijke (geloofs)gevoelens onder woorden te brengen en dat hij om die reden schriftelijke verklaringen heeft opgesteld.
4.2.
De verwachtingen van verweerder over wat eiser zou moeten kunnen verklaren gaan volgens eiser verder dan volgt uit de Werkinstructie 2022/3. Eiser wijst erop dat verweerder de verklaringen over eisers negatieve ervaringen met de Islam, waaronder een verkrachting op 11-jarige leeftijd door een koranleraar, vrijwel allemaal volgt. Ook erkent verweerder dat eiser met die verklaringen een koppeling legt tussen het afstand nemen van de islam en zijn persoonlijke leven. Verweerder verwacht echter ten onrechte van eiser dat hij nog verder uitlegt hoe die negatieve ervaringen van invloed zijn geweest op het zich afkeren van de islam. Verweerder miskent hiermee dat een ingrijpende gebeurtenis als die waarover eiser heeft verklaard voldoende reden kan zijn om zich af te wenden van een geloof. [4]
4.3.
Eiser voert verder aan dat bij de beoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat iemand afvallig wordt (mede) omdat hij het geloof waarmee hij is opgegroeid nooit uit eigen overtuiging heeft aangehangen. Verweerder gaat er daarnaast ten onrechte van uit dat het afstand nemen van een godsdienst ook gepaard gaat met het afstand nemen van een godsgeloof als zodanig. [5]
4.4.
Daarnaast ziet verweerder volgens eiser ten onrechte een discrepantie in de verklaringen enerzijds over het gematigde gezin waarin hij opgroeide en waarin hij geen druk ervoer en anderzijds de omstandigheid dat zijn ouders het niet goed vonden dat hij stopte met het praktiseren van de Islam. Pas in het bestreden besluit is aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft uitgelegd waarom dit toch spanningen en stress opleverde, terwijl dit hem niet is gevraagd tijdens het gehoor. Daarbij heeft verweerder niet meegenomen dat eiser ook heeft verklaard over de stress dat de Islam het hele leven en de Iraanse maatschappij beheerst.
4.5.
Tot slot heeft verweerder ten onrechte de activiteiten die eiser op sociale media verricht niet meegenomen in de beoordeling over de geloofwaardigheid van de afkeer van de islam. In het overgelegde rapport ‘Toetsing bekering’ wordt hierover gezegd dat verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen wat de islamitische verplichtingen waar eiser aan mee moest doen voor hem hebben betekend, nu deze verplichtingen nooit gepaard zijn gegaan met positieve religieuze ervaringen.
5. Verweerder hanteert voor de beoordeling van asielaanvragen met bekering en/of afvalligheid als motief de WI 2022/3. Deze WI vermeldt dat een vreemdeling afvallig kan zijn bijvoorbeeld doordat hij zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij weliswaar is opgegroeid, maar dat hij niet actief uit eigen overtuiging heeft aangehangen. De WI hanteert als uitgangspunt dat van de vreemdeling wordt verwacht dat hij inzichtelijk kan verklaren over persoonlijke ervaringen die ertoe hebben geleid dat hij zich van zijn oorspronkelijke geloof heeft afgekeerd. Het zal hierbij afhangen van de specifieke situatie van de vreemdeling welke concrete verklaringen van hem zullen worden verlangd.
6. Verweerder heeft terecht bij zijn beoordeling betrokken dat de gestelde afvalligheid van eiser al eerder is beoordeeld en dat dit oordeel in rechte vaststaat. In zoverre rust op eiser een verzwaarde bewijslast om de gestelde afvalligheid alsnog aannemelijk te maken. Dat is niet anders doordat verweerder nadien zijn wijze van beoordeling heeft aangepast met de WI 2022/3. Wel volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 [6] over de wijze waarop gestelde geloofsgroei moet worden beoordeeld, dat ook ten aanzien van de gestelde afvalligheid van eiser nieuw aangedragen elementen en bevindingen en de informatie uit het eerdere dossier in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Uit het voornemen en het bestreden besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder ook op deze wijze naar de opvolgende aanvraag heeft gekeken. Verweerder heeft in de motivering van het bestreden besluit verschillende verklaringen van eiser uit de huidige en vorige procedure met elkaar vergeleken en gemotiveerd waarom volgens hem geen sprake is van een (alsnog) geloofwaardige afvalligheid.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in zijn verklaringen verschillende negatieve persoonlijke ervaringen heeft genoemd als aanleiding om zich af te keren van de islam, het geloof waarmee hij is opgegroeid. In zoverre is de specifieke achtergrond van eisers gestelde afvalligheid dan ook voldoende duidelijk. Eiser stelt daarnaast terecht dat zijn persoonlijke ervaringen als zodanig aanleiding kunnen zijn om zich af te wenden van een geloof. De rechtbank volgt in zoverre dan ook niet dat eiser zou hebben verzuimd toe te lichten waarom die gebeurtenissen in zijn geval hebben geleid tot afvalligheid, zoals verweerder stelt in het bestreden besluit [7] en het verweerschrift. [8] Eiser stelt ook terecht dat hij in zijn verklaringen een relatie heeft gelegd tussen die negatieve ervaringen, in het bijzonder de verkrachting door een koranleraar, en zijn persoonlijk leven. Eiser heeft immers verklaard dat hij religieuze gelegenheden ging associëren met verkrachting. Toch heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat wat eiser in dit verband heeft verklaard, summier is gebleven en dat eiser ook met zijn schriftelijke verklaringen niet inzichtelijk heeft weten te maken hoe het proces van afvalligheid zich heeft voltrokken. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser enerzijds stelt dat hij een afkeer kreeg van de islam, terwijl hij anderzijds zegt dat hij geloof in God behield, waarbij hij geen andere God kende dan die uit de Islam. Dat het in algemene zin denkbaar is dat iemand zich afwendt van een godsdienst zonder het geloof in een god te verliezen, zoals wordt opgemerkt in het rapport Toetsing en Bekering van de Stichting Gave, neemt niet weg dat van eiser mocht worden verlangd dat hij het verloop van de gestelde afvalligheid nader inzichtelijk maakt. Dit geldt temeer nu eiser ook stelt dat hij de islam nooit uit eigen overtuiging heeft aangehangen, terwijl hij geen andere God kende dan die uit de islam.
Hier komt nog bij, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij zich naast zijn persoonlijke ervaringen ging verdiepen in de geschiedenis van de islam en toen tot de conclusie kwam dat hij dit geloof niet wilde aanhangen. [9]
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook kunnen tegenwerpen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij is opgegroeid in een gematigd religieus gezin en dat hij geen druk ervoer van zijn ouders, terwijl hij anderzijds zegt dat zijn ouders het niet eens waren met de keuze van eiser om het geloof niet langer te praktiseren. Verweerder stelt terecht dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eisers uitleg hiervoor in de zienswijze en in beroep dat het niet praktiseren over de grens ging van wat zijn ouders konden tolereren, neemt dit niet weg. Het had op de weg van eiser gelegen om hierover al tijdens de gehoren inzichtelijk te verklaren.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde afvalligheid daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Geloofsgroei
10. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat eiser de bekering en geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder stelt daarbij dat eiser niet wezenlijk anders heeft verklaard over zijn geloofsbeleving dan hij heeft gedaan ten tijde van de eerdere procedure. Eiser blijft volgens verweerder algemeen in zijn uitleg over de gestelde geloofsgroei. Eiser noemt wel voorbeelden van gebeurtenissen die hem deden groeien in zijn geloof, maar laat na uit te leggen hoe deze gebeurtenissen impact op hem hebben gehad en hoe deze zijn geloof deden groeien en hem veranderden. Verweerder vindt verder opvallend dat eiser zowel bij de correcties en aanvullingen, als bij de zienswijze en in zijn eigen geschreven aanvulling op de zienswijze meer en anders verklaart over zijn gestelde bekering en geloofsgroei, zonder dat daarvoor een voldoende uitleg voor wordt gegeven. Uit eisers verklaringen blijkt wel van een voortzetting en wellicht intensivering van de al eerder gestarte activiteiten, maar hiermee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij is bekeerd en in zijn geloof is gegroeid. De activiteiten, kennis en overgelegde brieven compenseren volgens verweerder niet voor eisers algemene verklaringen.
11.1.
Voor zover eiser ook in dit verband aanvoert dat verweerder zijn verklaringen niet heeft beoordeeld overeenkomstig de werkinstructies 2022/3 en 2014/10 en de Afdelingsuitspraken van 12 mei 2021 [10] , is hierboven onder 6. al overwogen dat verweerder terecht uitgaat van onherroepelijkheid van zijn eerdere oordeel. Dit geldt ook voor de gestelde bekering, maar ook hier is verweerder gehouden tot een procedure-overstijgende beoordeling van de informatie uit het eerdere dossier. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit voldoende blijk van die benadering, nu ook eisers verklaringen uit de vorige procedure in de beoordeling van verweerder zijn betrokken.
11.2.
Eiser stelt verder dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemotiveerd wat volgens hem meer en anders is verklaard in de zienswijze en schriftelijke verklaringen. Eiser zegt dat hij is gegroeid in zijn geloof door de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard en waarin hij de hand van God zag. Door geloofsgroei kan hij zijn verkrachter vergeven. Ten onrechte is volgens hem tegengeworpen dat hij hierover specifieker had moeten verklaren, nu hiernaar niet is gevraagd tijdens het gehoor. Eveneens ten onrechte is tegengeworpen dat hij niet heeft toegelicht waarom de naastenliefde van christenen in verband staat met (de groei van) zijn geloof. Eiser stelt dat het rapport van Stichting Gave in dit verband als deskundigenrapport en objectieve bron is overgelegd. Daarnaast is ten onrechte voorbijgegaan aan het nieuwe element dat hij een zondaar is. De geloofsverdieping bij eiser is vooral te vinden in het gegroeide besef dat hij zelf ook veel verkeerd heeft gedaan. De gehoorambtenaar had eiser meer moeten vragen over het zondebesef en over het belang hiervan voor zijn doorgaande geloofsontwikkeling en geloofsleven.
Eiser voert aan dat hij door toegenomen kennis is gaan evangeliseren en hij vindt dat hij voldoende inzicht heeft verschaft in waarom het evangeliseren belangrijk voor hem is. Daarbij benadrukt eiser dat hij moeite heeft om zijn diepere gevoelens onder woorden te brengen. Eiser heeft verder eenduidig verklaard over zijn persoonlijke veranderingen door de evangelisatie op sociale media. De brieven van dr. Van Keulen en ds. De Paauw die ook ingaan op zijn activiteiten zijn ten onrechte niet (kenbaar) betrokken bij de beoordeling.
Niet inzichtelijk is hoe de geloofwaardig geachte kennis meeweegt als mogelijke compensatie voor ontoereikende verklaringen.
12. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat eiser in de verschillende schriftelijke stukken uitgebreider (dus in elk geval in zoverre ook anders) verklaart dan tijdens het gehoor opvolgende aanvraag. Eiser erkent dit ook door te stellen dat hij zijn gedachten en gevoelens op schrift beter weet te verwoorden. Verweerder heeft dit opmerkelijk kunnen vinden omdat, zoals ook volgt uit de WI 2022/3 en aan eiser is uitgelegd, van een vreemdeling verwacht wordt dat hij zijn asielmotief mondeling toelicht om zo diens authentieke verhaal te kunnen vernemen. De enkele verklaring van een vreemdeling dat hij zijn gedachten en gevoelens niet goed mondeling kan uiten is niet voldoende om daarvan af te wijken.
13. Verweerder stelt verder terecht dat eiser in zijn verklaringen algemeen blijft doordat hij niet uitlegt hoe de door hem genoemde gebeurtenissen en ervaringen zouden hebben bijgedragen aan de gestelde geloofsgroei. De enkele verklaring en stelling dat deze gebeurtenissen hiervoor (mede) verantwoordelijk zijn geweest, als ook de verwijzing in dit verband naar algemene informatie uit het rapport van Stichting Gave, laten onverlet dat van eiser wordt verwacht dat hij inzichtelijk maakt hoe ervaringen hem persoonlijk hebben veranderd. Dat geldt ook voor eisers verklaring dat hij zijn verkrachter inmiddels kan vergeven. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat van eiser verwacht mag worden dat hij een dergelijke ingrijpende verandering – uit eigen beweging – toelicht.
Eveneens terecht heeft verweerder er in het voornemen op gewezen dat eiser stelt dat hij tot het inzicht is gekomen dat hij een zondaar was, maar desgevraagd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet heeft kunnen uitleggen hoe hij op dat specifieke punt is gegroeid ten opzichte van het verleden.
14. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser heeft volstaan met algemene verklaringen over waarom evangelisatie voor hem van belang is. De verklaring van eiser dat dit een opdracht is vanuit zijn geloof, noch zijn verklaring dat hij de heilige geest wil ontvangen geven voldoende inzicht in waarom het voor hem persoonlijk belangrijk is om te evangeliseren. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat eiser geen inzicht biedt in waarom het voor hem belangrijk is het evangelie op sociale media te verspreiden. In dit verband heeft eiser verklaard dat het voor hem belangrijk is om zich te uiten op sociale media omdat het diep uit zijn hart komt, dat zijn familie, vrienden en de Iraanse maatschappij problemen hebben en dat religie verspreiden hen hoop geeft. Dat eiser stelt moeite te hebben om zijn diepere gevoelens onder woorden te brengen is geen reden om geen persoonlijkere toelichting van hem te verlangen, temeer omdat eiser stelt dat juist evangelisatie belangrijk voor hem is.
15. Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat de kennis en activiteiten als zodanig niet op voorhand voldoende zijn om een bekering dan wel geloofsgroei te onderbouwen. In het voornemen heeft verweerder overwogen dat eiser algemeen en oppervlakkig is gebleven in zijn uitleg over hoe hij zijn verworven kennis toepast op zijn eigen leven en ervaringen. Eiser heeft volgens verweerder hierdoor niet weten uit te leggen wat het effect van de bekering op zijn dagelijks leven is. Dat tijdens het gehoor ook is gevraagd hoe eiser een Bijbelverhaal toepast
inzijn leven, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat eiser op onjuiste of onvoldoende wijze is bevraagd over zijn kennis.
Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt wat het oorzakelijk verband is het voortzetten en uitbreiden van zijn activiteiten en de gestelde geloofsgroei. Aldus heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eisers verklaringen over de thema’s kennis en activiteiten niet compenseren voor de verklaringen over zijn motieven voor en het proces van bekering.
16. Anders dan eiser stelt, is de bij de aanvraag overgelegde schriftelijke verklaring van Dr. Van Keulen voldoende gemotiveerd betrokken in de besluitvorming. Verweerder heeft hiervan terecht overwogen dat deze verklaring niet van verdere invloed is op de geloofwaardigheid van de gestelde bekering omdat hieruit alleen blijkt van de al geloofwaardig geachte kerkgang en kerkelijke activiteiten.
17. Dit is anders voor wat betreft de bij zienswijze overgelegde verklaring van Ds. De Paauw. In haar verklaring schrijft De Paauw dat zij uitvoerig met eiser heeft gesproken over zijn achtergrond en zijn geloof. Daarbij heeft zij naar haar zeggen een geloofsontwikkeling waargenomen. Eiser heeft onbestreden aangevoerd dat De Paauw theologisch geschoold is en als deskundige moet worden beschouwd. Dit betekent weliswaar niet dat een deskundigenverklaring op voorhand aannemelijk kan maken dat sprake is van bekering en geloofsgroei, maar verweerder dient de inhoud van een dergelijke verklaring wel gemotiveerd te betrekken in zijn beoordeling. Verweerder heeft in dit geval echter slechts overwogen dat “het overleggen van nog een brief waarin de opsteller haar waarnemingen met betrekking tot eisers geloofsgroei uiteenzet”, niets verandert aan de conclusie dat eiser zijn geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt. Aldus heeft verweerder de inhoud van de verklaring ten onrechte niet daadwerkelijk betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft dan ook niet voldoende gemotiveerd waarom deze verklaring, in samenhang met wat overigens bekend is uit het dossier, niet alsnog de gestelde geloofsgroei onderbouwt.
18. Het onderzoek van verweerder is hiermee niet zorgvuldig genoeg geweest en het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. Gelet hierop zal het beroep voor het overige niet worden besproken. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
19. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2020, met zaaknummer NL20.10878 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 december 2020, met zaaknummers 202006405/1/V2 en 202006405/2/V2.
4.Eiser verwijst in dit verband naar een door hem overgelegde rapportage van hoogleraar Theologie en Migratie D. Nagy, verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam. Eiser heeft verder een rapport ‘Toetsing bekering’ overgelegd, opgesteld door Dr. Marnix Visscher van Stichting Gave.
5.Eiser heeft ter ondersteuning van zijn stellingen een rapport ‘Toetsing bekering’ overgelegd, opgesteld door Dr. Marnix Visscher van Stichting Gave.
7.Zie pagina 3 van 17.
8.Verweerschrift van 11 april 2023.
9.Pagina 15 van het verslag van het nader gehoor van 27 november 2019.