ECLI:NL:RBDHA:2024:463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL24.36
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Litouwse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 31 december 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat de opgelegde maatregel voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel had toegepast, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn vriendin in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ook al waren er formele vereisten niet volledig nageleefd. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de bewaring zwaarder wogen dan het gebrek in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. van Kesteren-Sotnicenkaite. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1993 en de Litouwse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser heeft een vriendin in Nederland. Hij wil het liefst in Nederland blijven. Vanwege een overmachtssituatie kon eiser niet eerder vertrekken naar Litouwen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser bij zijn vriendin wil verblijven, maar dit betekent niet dat verweerder gehouden is om een lichter middel op te leggen. In de maatregel van bewaring heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel blijkt verder dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Daarnaast heeft eiser geen omstandigheden gesteld die maken dat de bewaring onevenredig bezwarend voor hem is.
Uitreiking van de maatregel
6. Ten aanzien van de uitreiking van de maatregel van bewaring stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. [3]
Ambtshalve toets
8. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.