Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 13 maart 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank overwoog dat eiser op de juiste grondslag was opgehouden, omdat hij geen identiteitsdocumenten bij zich had. Eiser had aangevoerd dat hij twee nachten in een politiecel had doorgebracht, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet en concludeerde dat hij slechts één nacht in de politiecel had doorgebracht. De rechtbank constateerde dat de maatregel van bewaring niet schriftelijk was toegelicht in een taal die eiser verstond, maar oordeelde dat dit gebrek niet tot een veroordeling in de proceskosten leidde, omdat eiser rechtsbijstand had gekregen en in beroep kon komen.
De rechtbank beoordeelde ook of de gronden voor de maatregel toereikend waren en concludeerde dat er voldoende aannemelijk was gemaakt dat eiser zonder geldige documenten Nederland was binnengekomen, wat leidde tot twee geldige bewaringsgronden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen lichter middel had toegepast en dat het niet inschakelen van een asieladvocaat door verweerder de bewaring niet onrechtmatig maakte. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 maart 2024.