ECLI:NL:RBDHA:2024:4613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.4748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag onder tijdelijke bescherming

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, in beroep ging tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Özel. Eiser stelde dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 13 april 2022. De staatssecretaris had een verweerschrift ingediend en stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de beslistermijn van 21 maanden, zoals gesteld in de Procedurerichtlijn, nog niet was aangevangen. De rechtbank heeft op 11 maart 2024 de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk en gegrond was. De rechtbank oordeelde dat de termijn van 21 maanden begint te lopen vanaf de indiening van de asielaanvraag, ook als er tijdelijke bescherming is verleend. Aangezien de termijn van 21 maanden was verstreken, legde de rechtbank de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van €100,- per dag opgelegd, met een maximum van €7.500,-. Eiser kreeg ook een proceskostenvergoeding van €875,- toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op asielaanvragen, ook in het kader van tijdelijke bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 13 april 2022.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
De voor deze uitspraak van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn in de bijlage opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiser ontvankelijk?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser valt met toepassing van artikel 2, eerste lid, sub c, van het Uitvoeringsbesluit [2] onder het toepassingsbereik van de Richtlijn tijdelijke bescherming [3] . Daarom is artikel 43a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op hem van toepassing. Dat betekent dat de staatssecretaris binnen zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming op de aanvraag moet beslissen. Deze termijn is nog niet aangevangen. Gelet op Werkinstructie 2022/17 Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure (WI 2022/17) kan niet beslist worden op de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat aangezien de tijdelijke bescherming maximaal drie jaar kan duren, daaraan inherent is dat in dit soort zaken de beslistermijn van 21 maanden die gesteld wordt door de Procedurerichtlijn (ruim) kan worden overschreden. Eiser heeft de staatssecretaris op 16 januari 2024 in gebreke gesteld. Omdat de tijdelijke bescherming voor personen op wie de Richtlijn van toepassing is pas op 4 maart 2025 zal eindigen, begint op dat moment de beslistermijn. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 16 januari 2024 te vroeg is ingediend, aldus de staatssecretaris.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk en gegrond. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, geïmplementeerd in artikel 43 van de Vw 2000, wordt bepaald dat de lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van het verzoek afronden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 13 april 2022 een asielverzoek heeft ingediend. Uit de bewoordingen van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt al duidelijk dat de behandelingsprocedure dus uiterlijk 21 maanden na die indiening moet zijn afgerond. Voor het standpunt dat de beslistermijn van 21 maanden (ruim) kan worden overschreden aangezien de tijdelijke bescherming maximaal drie jaar kan duren, bieden de bewoordingen van deze bepaling geen ruimte. Ten eerste is een dergelijke regeling in de Procedurerichtlijn, die overigens dateert van ná de Richtlijn tijdelijke bescherming, niet opgenomen. Daar komt bij dat het gebruik van de woorden “in elk geval” en “uiterlijk” in het vijfde lid duidelijk maken dat ook geen uitzonderingen op de maximale termijn van 21 maanden na indiening van het verzoek beoogd zijn. [4] Bovendien is artikel 43 van de Vw 2000 in artikel 43a, tweede lid, van de Vw 2000 van overeenkomstige toepassing verklaard. Verder biedt de Richtlijn tijdelijke bescherming ook geen ruimte voor het standpunt dat de 21 maanden overschreden kunnen worden. Artikel 43a van de Vw 2000 is een implementatie van artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Artikel 17 en artikel 19, tweede lid, van deze Richtlijn wijzen erop dat asielaanvragen alsnog behandeld kunnen worden en uit deze Richtlijn volgt niet dat het de bedoeling is van deze Richtlijn dat de asielaanvragen moeten blijven liggen tot de tijdelijke bescherming is geëindigd. Uit artikel 19, eerste lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming volgt dat de lidstaten kunnen bepalen dat gebruikmaking van de tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd. Dit artikellid biedt naar het oordeel van de rechtbank eventueel ruimte om andere bepalingen, zoals bijvoorbeeld de beslistermijn, buiten toepassing te laten, maar dit artikellid is niet geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. [5] Het enkele feit dat het in de WI 2022/17 anders staat vermeld, namelijk dat niet op de asielaanvraag kan worden beslist, heeft geen rechtsgevolg en doet daarom aan het voorgaande niet af.
2.3.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de termijn van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn (en geïmplementeerd in artikel 43 van de Vw 2000), in alle gevallen begint te lopen vanaf het indienen van het asielverzoek, dus óók in die gevallen dat er tijdelijke bescherming is verleend. Zoals hiervoor weergegeven is niet in geschil dat eiser zijn asielaanvraag op 13 april 2022 heeft ingediend zodat de 21 maanden termijn ten tijde van de ingebrekestelling reeds was verstreken.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
3. Omdat in dit geval de 21 maanden termijn is verstreken, legt de rechtbank een termijn van acht weken op.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [6] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van €100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 3 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€7.500,-.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van €100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€7.500,-.;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van €875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personenArtikel 17:Eerste lid:
Personen die tijdelijke bescherming genieten, moeten te allen tijde een asielaanvraag kunnen indienen.
Tweede lid:
Het onderzoek van een asielaanvraag die niet voor het einde van de periode van tijdelijke bescherming is behandeld, wordt na het verstrijken van die periode voltooid.
Artikel 19:Eerste lid:
De lidstaten kunnen bepalen dat gebruikmaking van de tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd.
Tweede lid:
Voor het geval dat aan een persoon die voor tijdelijke bescherming in aanmerking komt of tijdelijke bescherming geniet na afloop van de behandeling van een asielaanvraag niet de status van vluchteling of in voorkomend geval geen andere vorm van bescherming wordt toegekend, bepalen de lidstaten, onverminderd artikel 28, dat de tijdelijke bescherming voor de verdere duur van die bescherming van kracht wordt of blijft.
Vreemdelingenwet 2000Artikel 43:Eerste lid:
Bij besluit van Onze Minister kan voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden ingewilligd.
Tweede lid:
Indien Onze Minister een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. ten minste elke zes maanden de situatie in het betreffende land van herkomst beoordeeld;
b. binnen een redelijke termijn mededeling van het uitstel en de redenen voor het uitstel gedaan aan de aanvragers; en
c. binnen een redelijke termijn mededeling van het uitstel gedaan aan de Europese Commissie.
Artikel 43a:Eerste lid:
In afwijking van artikel 42, eerste lid, en onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.
Tweede lid:
De artikelen 42, vierde lid, en 43 zijn van overeenkomstige toepassing.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
4.Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
5.Zie de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212); Memorie van toelichting.
6.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.