ECLI:NL:RBDHA:2024:4601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL23.15851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Pakistaanse vrouw met minderjarig kind wegens ongeloofwaardigheid van de gestelde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 februari 2024, wordt het beroep van eiseres, een Pakistaanse vrouw, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, mede namens haar minderjarige zoon, na eerder asiel te hebben aangevraagd. De Staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond. Eiseres voerde aan dat zij te vrezen had voor haar leven vanwege een uitgesproken fatwa en problemen met haar familie en kerkleden, die voortkwamen uit haar opvoeding van haar kinderen en een valse beschuldiging van een affaire met een pastoor.

De rechtbank beoordeelt of de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de gestelde vrees voor vervolging niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiseres over de fatwa summier en ongerijmd zijn, en dat de overgelegde documenten niet op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Ook de problemen die eiseres stelt te ondervinden vanwege de beschuldigingen aan het adres van de pastoor worden door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade loopt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris wordt bevestigd. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris alle relevante elementen bij de beoordeling heeft betrokken en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer [V-nummer],
mede namens haar minderjarige kind:
[kind],
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van 25 mei 2023 (het bestreden besluit), waarin de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit bepaalt verder dat eiseres geen uitstel van vertrek wordt verleend.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.15851).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres en haar zoon zijn verschenen, eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Momand. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Ter zitting is als getuige gehoord [getuige].

Beoordeling door de rechtbank

2. In de onderhavige zaak beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris de opvolgende asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Dit betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat de staatssecretaris haar aanvraag terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De eerste asielprocedure
3. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiseres heeft een minderjarig kind dat is geboren op [geboortedatum] 2010 en eveneens de Pakistaanse nationaliteit heeft. Eiseres heeft eerder asiel aangevraagd, mede namens haar minderjarige zoon, welke op 14 augustus 2019 werd afgewezen. Bij uitspraak van 4 maart 2020 van deze rechtbank is eiseres haar beroep ongegrond verklaard, welke uitspraak in hoger beroep is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, daarmee staat het besluit in rechte vast. [1] Destijds heeft eiseres – samengevat weergegeven – aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij vanwege haar religie is gevlucht, omdat zij haar kind geen islamitische opvoeding geeft, dat zij problemen heeft met haar echtgenoot die hertrouwd is met een moslima en dat men in Pakistan zou dreigen om haar kinderen af te nemen.
De opvolgende asielaanvraag (huidige asielprocedure)
4. Op 2 juni 2022 heeft eiseres de voorliggende opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij te vrezen heeft voor haar leven omdat er een fatwa tegen haar is uitgesproken en omdat zij problemen heeft met haar familie en met kerkleden. Eiseres heeft verklaard dat deze problemen komen door het feit dat zij haar kinderen niet op islamitische wijze opvoedt en door een valse beschuldiging dat zij een affaire zou hebben met een pastoor. Dat deze relatie zou bestaan werd op het internet gepubliceerd. Eiseres stelt dat een foto van haar met de pastoor op het internet is geplaatst waarop te zien is dat zij een kus op haar wang krijgt van de pastoor. Deze foto is bewerkt, op de originele foto is namelijk ook de vrouw van de pastoor te zien die gelijktijdig een kus geeft aan eiseres. De bewerkte foto zou laten zien dat eiseres een relatie heeft met de pastoor en familieleden en kennissen van haar ouders hebben aangegeven dat ze eiseres niet laten leven wanneer zij terugkeert. Mede hierdoor en de problemen die zij heeft met haar echtgenoot, is er sprake van bedreigingen vanuit de gemeenschap. Om haar asielrelaas te onderbouwen heeft eiseres verschillende brieven en de bewerkte en onbewerkte foto met de pastoor overlegd.
Het bestreden besluit
5. Bij het bestreden besluit heeft de staatsecretaris de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) , juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Uitgesproken fatwa
3. Problemen vanwege de valse beschuldiging
5.1.
De staatssecretaris heeft eiseres haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst (relevant element 1) geloofwaardig geacht, maar vindt de overige elementen ongeloofwaardig. De verklaringen van eiseres over de uitgesproken fatwa (relevant element 2) heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht omdat deze verklaringen summier en ongerijmd zijn en bovendien enkel gebaseerd zijn op haar eigen vermoedens. Daarnaast zijn de documenten die eiseres heeft ingediend niet op echtheid te controleren en veranderen deze documenten niet dat eiseres ongeloofwaardig verklaart over de gestelde problemen. Ook de problemen vanwege de valse beschuldigingen (relevant element 3) heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht. Reden daarvoor is dat de foto waarmee eiseres wordt beschuldigd bewerkt is en eiseres niet kan uitleggen waarom mensen zouden uitgaan van een bewerkte foto en niet van de echte foto. Daarnaast verklaart eiseres tegenstrijdig en komt het ongerijmd voor dat eiseres wordt bedreigd. Ten slotte onderbouwen de door eiseres ingebrachte stukken niet dat zij persoonlijk wordt bedreigd vanwege de beschuldiging.
5.2.
De staatssecretaris heeft verder geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, op een van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden dan wel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM.
5.3.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat zij in beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Uitgesproken fatwa
6. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het ongeloofwaardig geacht dat er een fatwa tegen eiseres is uitgesproken. Eiseres heeft volgens de staatssecretaris summier en ongerijmd verklaard over (de aanleiding van) de fatwa en de documenten die zijn overgelegd maken dit niet anders maar dragen eerder bij aan de ongeloofwaardigheid van de verklaringen.
6.1.
Eiseres is van mening dat het tweede relevante element geloofwaardig moet worden geacht, in ieder geval dat niet toereikend is gemotiveerd waarom dit nieuwe element ongeloofwaardig zou zijn. Eiseres stelt dat er geen sprake is van ongerijmde verklaringen en de staatssecretaris heeft zijn standpunt ondeugdelijk gemotiveerd. Uit haar verklaringen, de door haar overgelegde gegevens en de ingebrachte zienswijze blijkt volgens eiseres duidelijk dat het standpunt dat het ongeloofwaardig is dat tegen eiseres een fatwa is uitgesproken geen stand kan houden. De documenten die zij heeft overlegd laten volgens haar duidelijk zien dat er sprake is van een fatwa en haar stelling vindt steun in het Algemeen ambtsbericht Pakistan van september 2022 die gaan over beschuldigingen van blasfemie aldaar. Ook de brief van 9 september 2020 verwijst naar de fatwa die tegen haar is uitgeroepen. Door te overwegen dat de echtheid van de overlegde documenten niet gecontroleerd kan worden, heeft de staatssecretaris volgens eiseres niet onderkend dat hij had moeten onderzoeken of de verklaringen van eiseres waarom zij het originele exemplaar niet heeft kunnen overleggen, overtuigend zijn.
Het oordeel van de rechtbank
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat tegen eiseres een fatwa is uitgesproken. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres summier en ongerijmd heeft verklaard over (de aanleiding van) de fatwa. De documenten die eiseres heeft overgelegd maken dit niet anders, nu deze documenten niet op echtheid gecontroleerd kunnen worden, aangezien het niet de originele exemplaren betreffen. De staatssecretaris betrekt daarbij dat het vreemd is dat een geboren christen in Pakistan zonder enige aanleiding wordt vervolgd voor het niet islamitisch opvoeden van haar kind of kinderen. De rechtbank acht daarbij vervolgens van belang dat eiseres geen antwoord kan geven op de vraag waarom een islamitische opvoeding van haar kinderen wel van haar wordt verlangd. Het feit dat eiseres dan met de reactie komt dat haar echtgenoot dit misschien heeft veroorzaakt en hij mogelijk heeft gezegd dat zij bekeerd is tot de islam, zonder dat eiseres deze stelling verder kan onderbouwen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris dit punt niet onterecht heeft tegengeworpen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt van de staatssecretaris, nu het al in de vorige procedure door de rechtbank (en ook tweede instantie door de Raad van State) werd onderschreven, geen verdere bespreking meer behoeft. Hetzelfde geldt voor de gestelde problemen met de echtgenoot, waarvan de ongeloofwaardigheid ook in rechte vast staat. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongerijmd is dat in deze opvolgende procedure een brief wordt ingebracht die al vóór de eerste asielaanvraag, het aanmeldgehoor en het nader gehoor aan eiseres is verzonden. De verklaring van eiseres dat de brieven op het adres van haar ouders zijn ontvangen nadat zij werd gehoord in verband met haar eerste asielprocedure, op 5 november 2018, past volgens de rechtbank dan ook niet bij de dagtekening van 23 augustus 2017 van één van de brieven.
6.3.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de (nieuw) overgelegde stukken in samenhang heeft beoordeeld en heeft mogen beslissen dat deze documenten de door eiseres gestelde problemen in Pakistan niet ondersteunen. De staatssecretaris heeft dan ook dit element, dat tegen eiseres een fatwa is uitgesproken, ongeloofwaardig mogen vinden.
Problemen vanwege de valse beschuldiging van een affaire
7. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het ongeloofwaardig geacht dat eiseres wordt bedreigd vanwege beschuldigingen aan het adres van de pastoor omdat eiseres hierover ongerijmd en tegenstrijdig heeft verklaard en de documenten die zij heeft ingebracht niet onderbouwen dat zij wordt bedreigd.
7.1.
Eiseres voert kortgezegd aan dat de staatssecretaris niet deugdelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd dat dit relevant element ongeloofwaardig is. De staatssecretaris kent onvoldoende gewicht toe aan de door haar ingebrachte documenten en foto, welke bewerkte foto met bedreigende tekst bovendien ‘viraal’ is gegaan. Ook had de staatssecretaris meer gewicht moeten toekennen aan de landeninformatie en hetgeen over de positie van vrouwen in Pakistan geschreven wordt.
Het oordeel van de rechtbank
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bedreigd wordt vanwege beschuldigingen aan het adres van de pastoor. De staatssecretaris heeft aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij ongerijmd en tegenstrijdig heeft verklaard en dat de documenten die zij heeft ingebracht niet onderbouwen dat zij wordt bedreigd. Zo verklaart eiseres enerzijds dat iedereen weet dat de foto's bewerkt zijn, maar anderzijds dat er toch bedreigingen worden geuit. Deze verklaring past niet bij haar eerdere verklaring dat men in Pakistan de echte foto en haar kant van het verhaal niet geloven. Omdat eiseres daarbij niet heeft kunnen uitleggen waarom men in Pakistan zou uitgaan van een bewerkte foto, terwijl de echte foto ook voorhanden is, heeft de staatssecretaris dit ook mogen betrekken bij zijn standpunt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat de stukken die eiseres heeft ingebracht niet onderbouwen dat zij persoonlijk wordt bedreigd vanwege de beschuldiging van een affaire met de pastoor. De stukken die eiseres heeft overgelegd laten zien dat de pastoor is bedreigd van het hebben van een affaire met eiseres. Dat deze beschuldiging impliceert dat eiseres ook een affaire heeft met de pastoor kan wel zo zijn, maar maakt niet dat hieruit ook volgt dat eiseres persoonlijk wordt bedreigd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiseres in haar nader gehoor heeft aangegeven dat zij zelf nog niet eerder is bedreigd, maar dat alle bedreigingen zijn gericht aan haar ouders. Ten slotte overweegt de rechtbank dat ondanks dat de positie van vrouwen en christenen in Pakistan niet altijd goed is zoals ook blijkt uit de landeninformatie, is het aan eiseres is om haar individuele asielrelaas geloofwaardig te maken. Daarin is zij niet geslaagd.
7.3.
Ter zitting is [getuige], de pastoor, op verzoek van eiseres als getuige gehoord en heeft de gemachtigde namens eiseres vragen gesteld aan de pastoor. De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaring niet gebaseerd is op waarnemingen van de pastoor zelf over bedreigingen aan het adres van eiseres. Hetgeen de getuige heeft verklaard over de bedreiging aan het adres van de ouders van eiseres is gebaseerd op wat de getuige heeft gehoord van deze ouders. De verklaring wordt bovendien niet ondersteund door objectieve informatie. De staatssecretaris heeft daarom niet ten onrechte ter zitting gesteld dat deze getuigenverklaring er niet toe leidt dat dit element alsnog geloofwaardig dient te worden geacht.
7.4.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de (nieuw) overgelegde stukken in samenhang heeft beoordeeld en heeft mogen beslissen dat deze documenten de door eiseres gestelde beschuldiging van een affaire met de pastoor niet ondersteunen. De staatssecretaris heeft dan ook dit element ongeloofwaardig mogen vinden.
7.5.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de relevante elementen terecht ongeloofwaardig kunnen worden geacht en er dus geen sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen waaruit indicaties blijken die een gegronde vrees voor vervolging aannemelijk maken. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade loopt.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8. Volgens de staatssecretaris blijkt uit de beschikking van 14 augustus 2023 voldoende duidelijk dat eiseres Nederland binnen vier weken moest verlaten en dat Pakistan het land is waarnaar zij dient terug te keren. Dit terugkeerbesluit is nog altijd van kracht. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om internationale bescherming te verkrijgen, is er geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een inreisverbod voor de duur van 2 jaar.
9. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de staatssecretaris niet kan verwijzen naar het terugkeerbesluit van 14 augustus 2023, nu dat (op het moment van het schrijven van het beroepschrift) op een moment in de toekomst ligt. Ter zitting heeft eiseres aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt dat van de staatssecretaris. dat er sprake is van een kennelijke verschrijving en men dient uit te gaan van de beschikking van 14 augustus 2019. De rechtbank merkt het jaartal 2023 dan ook aan als een kennelijke verschrijving, nu ook uit de stukken voldoende blijkt dat het gaat over een beschikking van 14 augustus 2019. Daarom behoeft deze beroepsgrond geen verdere bespreking.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de oplegging en duur van het inreisverbod zodat de rechtbank dit onbesproken zal laten.

Conclusie en gevolgen

10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris alle nieuwe, relevante elementen bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig mogen vinden en terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
10.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt.
10.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.P.W. van Well, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 februari 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg, 4 maart 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1813 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 april 2020, 202001700/2/V2.