ECLI:NL:RBDHA:2024:4598
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor uitstel van vertrek door een vreemdeling uit Sierra Leone. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.E. Thijssen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvragen waren afgewezen. In oktober 2022 vroeg hij om uitstel van vertrek vanwege zijn gezondheidstoestand, waarbij hij leed aan verschillende psychische aandoeningen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had geadviseerd dat de eiser in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie te verwachten was binnen een termijn van drie tot zes maanden. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig was opgesteld en dat de staatssecretaris zich op dit advies mocht baseren.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestond, en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek. De rechtbank wees ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat de eiser had aangetoond dat hij niet in staat was om de kosten te betalen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.