ECLI:NL:RBDHA:2024:4598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL23.36332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor uitstel van vertrek door een vreemdeling uit Sierra Leone. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.E. Thijssen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvragen waren afgewezen. In oktober 2022 vroeg hij om uitstel van vertrek vanwege zijn gezondheidstoestand, waarbij hij leed aan verschillende psychische aandoeningen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had geadviseerd dat de eiser in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie te verwachten was binnen een termijn van drie tot zes maanden. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig was opgesteld en dat de staatssecretaris zich op dit advies mocht baseren.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestond, en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek. De rechtbank wees ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat de eiser had aangetoond dat hij niet in staat was om de kosten te betalen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Bij besluit 17 november 2023 van (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.

Voorgeschiedenis

2. Op 27 september 2016 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is bij besluit van 9 november 2016 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 8 december 2016 van rechtbank en zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is op 22 februari 2017 ongegrond verklaard. Het besluit van 9 november 2016 staat daarmee vast.
3. Eiser heeft nog vier opvolgende asielaanvragen ingediend. Die opvolgende asielaanvragen zijn afgewezen door verweerder. Deze besluiten staan in rechte vast.

Huidige procedure

4. Op 3 oktober 2022 heeft eiser gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw vanwege zijn gezondheidstoestand. Verweerder heeft hierover advies gevraagd aan het BMA. [2] Het BMA heeft op 8 november 2022 advies uitgebracht, dat op 28 april 2023 en 25 juli 2023 is aangevuld. Volgens de adviezen lijdt eiser aan posttraumatische stressstoornis, depressieve stoornis en angststoornis. Eiser krijgt behandeling van een psycholoog-psychotherapeut en gebruikt verscheidene medicijnen. Daarnaast is er een vermoeden dat eiser scabies heeft, waarvoor hij ook medicijnen gebruikt. Uit de adviezen blijkt verder dat eisers klachten die het gevolg zijn van een angst- en stemmingsstoornis enigszins zullen toenemen. Bij uitblijven van een behandeling zal eiser slechter gaan slapen, zich somberder gaan voelen en zijn situatie mogelijk meer als uitzichtloos gaan beschouwen. Op een langere termijn is dan een beeld van emotionele en fysieke uitputting mogelijk. Aan de hand van de verkregen informatie verwacht de BMA-arts dat het uitblijven van psychiatrische behandeling en medicatie echter niet zal leiden tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Om die reden is dan ook geen onderzoek gedaan naar de medische behandeling in het land van herkomst, Sierra Leone. Verder is geconcludeerd dat eiser kan reizen. Daarvoor wordt aanbevolen dat hij voor zijn reis een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals een Europees Medisch Paspoort) en voldoende medicatie om de periode van de reis te kunnen overbruggen. Op 10 en 15 augustus 2023 heeft eiser gereageerd op het aanvullende advies van het BMA. Bij besluit van 16 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder het BMA-advies van 8 november 2022 en de aanvullende BMA-adviezen van 28 april 2023 en 25 juli 2023 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw, omdat eiser in staat is om te reizen en het uitblijven van psychiatrische behandeling en medicatie niet zal leiden tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Daardoor hoeft verweerder niet uit te zoeken of er behandelmogelijkheden zijn voor eiser in Sierra Leone.
6. Eiser voert tegen het bestreden besluit het volgende aan. Eiser beschikt niet over middelen om een contra-expertise aan te vragen. Daarnaast is er wel sprake van een mogelijke medische noodsituatie. Eiser vreest voor een risico op suïcide en verwijst hiertoe naar de nota van het BMA van april 2023 en een e-mail van [naam 2] (werkzaam bij Vluchtingenwerk Breda) van 5 december 2023. Met de ingebrachte (algemene) informatie heeft eiser getracht verder te onderbouwen om welke reden een medische noodsituatie in de lijn der verwachting ligt. Met betrekking tot het al dan niet onderzoeken, is eiser van mening dat gelet op de ernstige klachten en de mogelijke verstrekkende gevolgen, een gedegen en zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is. Eiser had dan ook in persoon moeten worden onderzocht. Bovendien wordt eiser voor in ieder geval de duur van negen maanden behandeld. Ook heeft verweerder de behandelmogelijkheden in Sierra Leone onvoldoende onderzocht. Tot slot heeft verweerder bij het bestreden besluit geen rekening gehouden met artikel 8 van het EVRM. Eiser verwijst daarbij naar de Werkinstructie 2023/12. Daarnaast heeft eiser verklaringen van zijn beste vriend Dawid en van Emmaus overgelegd. Ook heeft eiser brieven van de huisarts van 6 februari 2024 en [naam 2] van 27 december 2023 overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
7. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
Juridisch kader
8. In artikel 64 van de Vw staat dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
9. Volgens het beleid [3] van verweerder kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [4] om medische redenen.
10. In artikel 3 van het EVRM staat dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Volgens het beleid [5] van verweerder is alleen sprake van een reëel risico op schending van dit artikel:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
 als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
 als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Medische noodsituatie
11. Een BMA-advies is aan te merken als een deskundigenadvies. Als verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. [6]
12. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het BMA-advies van 8 november 2022 en de aanvullende BMA-adviezen van 28 april 2023 en 25 juli 2023 naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is en dat het daarom aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd konden worden. Het BMA-advies is opgesteld op basis van de door eiser overgelegde stukken en eiser heeft niets ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusie van de BMA-arts. Niet gebleken is dat de informatie van de behandelaars niet is betrokken bij totstandkoming van het BMA-advies. Verweerder heeft terecht overwogen dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat het advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Wat eiser heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel over de juistheid of volledigheid van het advies. Dat eiser vreest voor een risico op suïcide blijkt niet uit het aanvullend BMA-advies van 28 april 2023. Hieruit volgt juist dat zowel het toestandsbeeld van eiser als zijn voorgeschiedenis geen indicatie geeft van een suïciderisico. De door eiser overgelegde e-mail van [naam 2] kan evenmin leiden tot twijfel aan de juistheid van het advies. Hieruit kan immers niet worden afgeleid dat eisers medische situatie is veranderd of dat alleen de huidige behandeling eiser weerhoudt van suïcide. Daarnaast is deze e-mail niet afkomstig van een arts of medisch specialist. Voorts, zoals verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift heeft toegelicht, betekent de omstandigheid dat eiser een traject van negen maanden zal aangaan nog niet dat bij onderbreking daarvan sprake zou zijn van een medische noodsituatie. Daarnaast blijkt uit de brief van de huisarts van 6 februari 2024 niet wanneer eiser onder behandeling zou gaan of dat de medische situatie van eiser is veranderd. Deze informatie kan dan ook niet leiden tot twijfels over de gevolgen van stopzetting van medische behandeling bij eiser. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de BMA-arts eiser niet in persoon heeft hoeven te zien. Het is immers aan de medisch adviseur om te beoordelen of hij zonder de vreemdeling in persoon te onderzoeken over voldoende medische gegevens beschikt om een deugdelijk advies uit te kunnen brengen: dit betreft een louter medische beoordeling. Op basis van de door eiser verstrekte medische informatie van de behandelaars, heeft BMA een persoonlijk onderzoek niet nodig geacht. [7] Het voorgaande is dan ook onvoldoende om aannemelijk te maken dat het BMA-advies onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht.
13. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het BMA-advies terecht op het standpunt gesteld dat bij terugkeer van eiser geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Immers, uit het advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat er op korte termijn geen medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van behandeling. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Derhalve wordt er niet toegekomen aan de beoordeling op aanwezigheid en toegankelijkheid van de zorg in Sierra Leone.
Artikel 8 van het EVRM
14. Uit de werkinstructie 2023/12 volgt dat bij het nemen van een terugkeerbesluit verweerder moet toetsen aan artikel 8 van het EVRM, als een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wordt afgewezen. Op 9 november 2016 heeft eiser echter al een terugkeerbesluit opgelegd gekregen waarbij verweerder rekening heeft gehouden met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd zodat verweerder niet gehouden was om opnieuw te beoordelen of het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Voor het overige geldt dat nu bij stopzetting van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht hoeft verweerder een schending van artikel 8 van het EVRM om medische redenen ook niet te toetsen.
Conclusie
15. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek om medische redenen terecht afgewezen.
16. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Bureau medische advisering van verweerder.
3.Dit beleid staat in paragraaf A3/7.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc).
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Dit beleid staat in paragraaf A3/7.1.3. van de Vc.
6.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2009, LJN: BI1582.