ECLI:NL:RBDHA:2024:4583
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de opposant verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 februari 2024, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De rechtbank had deze uitspraak gedaan zonder zitting, gebruikmakend van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De opposant was het hier niet mee eens en heeft verzet aangetekend, waarbij hij zijn beroepsgronden herhaalde en aanvoerde dat de uitspraak niet in lijn was met uitspraken van andere zittingsplaatsen over dezelfde punten. Hij stelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was op Kroatië en dat hij medische problemen had die behandeling in dat land bemoeilijkten.
De rechtbank heeft het verzet op 19 maart 2024 behandeld, waarbij de opposant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris. De rechtbank overwoog dat de argumenten van de opposant grotendeels een herhaling waren van het eerdere beroep en dat de uitkomst van de eerdere uitspraak in lijn was met de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. De rechtbank concludeerde dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het beroep en dat de vereenvoudigde behandeling niet onterecht was. De rechtbank oordeelde dat een zitting de uitkomst niet anders zou hebben gemaakt en verklaarde het verzet ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.