ECLI:NL:RBDHA:2024:4582
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrond verklaard beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing over Kroatië
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 februari 2024, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 december 2023. De rechtbank had in de eerdere uitspraak zonder zitting geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was. De opposant heeft verzet aangetekend, waarbij hij zijn beroepsgronden herhaalde en aanvoerde dat de uitspraak niet in lijn was met uitspraken van andere zittingsplaatsen over dezelfde punten, met name met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.
Tijdens de behandeling van het verzet op 19 maart 2024 was de opposant aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.E. Herlaar. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank oordeelde dat de herhaling van argumenten door de opposant geen twijfel opriep over de uitkomst van het beroep. De rechtbank concludeerde dat de vereenvoudigde behandeling niet onterecht was en dat een zitting de uitkomst niet anders zou hebben gemaakt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.