ECLI:NL:RBDHA:2024:4581
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- J.J.P. Bosman
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Syrische nationaliteit, stelt dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot de rechter en vreest voor indirect refoulement bij overdracht naar Duitsland. Hij voert aan dat verweerder in strijd handelt met de Dublinverordening en dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor zijn zus, die te maken heeft met huiselijk geweld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is, ondanks zijn verwijzing naar nieuwsberichten over incidenten in Duitsland. De rechtbank stelt vast dat er geen systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure en dat de enkele vermelding van een nieuwe wet onvoldoende is om aan te tonen dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met mensenrechten.
Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 16 van de Dublinverordening, omdat de afhankelijkheid van de zus van eiser niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvraag aan verweerder had moeten worden voorgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.