ECLI:NL:RBDHA:2024:4581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.1602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Syrische nationaliteit, stelt dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot de rechter en vreest voor indirect refoulement bij overdracht naar Duitsland. Hij voert aan dat verweerder in strijd handelt met de Dublinverordening en dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor zijn zus, die te maken heeft met huiselijk geweld.

De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is, ondanks zijn verwijzing naar nieuwsberichten over incidenten in Duitsland. De rechtbank stelt vast dat er geen systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure en dat de enkele vermelding van een nieuwe wet onvoldoende is om aan te tonen dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met mensenrechten.

Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 16 van de Dublinverordening, omdat de afhankelijkheid van de zus van eiser niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvraag aan verweerder had moeten worden voorgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1602 (beroep) en NL24.1603 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 januari 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Karim als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat verweerder niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Eiser heeft in Duitsland geen toegang tot de rechter. Daarnaast vreest eiser voor indirect refoulement bij overdracht naar Duitsland. Verder is het besluit in strijd met artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft een zus in Nederland die te kampen heeft met huiselijk geweld. Zijn aanwezigheid is belangrijk voor haar. Daarnaast heeft eiser last van zijn ogen en is hij daarom afhankelijk van zijn zus. Tot slot had verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening [1] de asielaanvraag aan zich moeten trekken, mede vanwege proceseconomische omstandigheden omdat eiser een Syriër is en het daarom aannemelijk is dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Dat verweerder de asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken is in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest [3] .
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft weliswaar gesteld dat er in Duitsland veel incidenten hebben plaatsgevonden waardoor verweerder niet meer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar hij heeft dit enkel met nieuwsberichten van enkele jaren geleden onderbouwd. Hieruit blijkt niet dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en evenmin dat eiser niet bij de Duitse autoriteiten zou kunnen klagen als hem wat overkomt. Daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
4.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het Hof onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [4] Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dergelijke systeemfouten. De enkele vermelding van het bestaan van een nieuwe wet die het makkelijker zou maken om asielzoekers uit te zetten is hiertoe onvoldoende.
5. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 16 van de Dublinverordening. Nog los van het feit dat de gestelde afhankelijkheid van de zus van eiser eerst in beroep is aangevoerd, is deze niet onderbouwd. Verder komt het ook niet overeen met eisers eigen verklaring dat hij afhankelijk is van zijn zus en hij vanwege zijn ogen naar Nederland wilde komen. Dit is onvoldoende voor toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening.
6. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden, dan wel onevenredige hardheid, dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Weliswaar betoogt eiser dat er sprake is van wederzijdse afhankelijkheid, maar niet onderbouwd is dat eiser en zijn zus zich niet staande kunnen houden zonder elkaar. In dit licht is de overdracht van eiser naar Duitsland niet onevenredig. Duitsland zal de asielaanvraag van eiser behandelen, waarbij de afkomst van eiser uit Syrië aan de orde zal komen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Europees verdrag voor de rechten van de mens.
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Uitspraak van 30 november 2023,