ECLI:NL:RBDHA:2024:4573
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In de uitspraak van 12 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, J.G. Nicholson, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit verzoek was ingediend door verzoekster, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P.M.W. Jans. De zaak betreft een besluit van 2 juli 2019, waarin het bezwaar van verzoekster tegen een eerder besluit van 8 mei 2019 ongegrond werd verklaard. In dat eerdere besluit werd de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met het oog op verblijf bij haar partner, afgewezen. Tevens werd vastgesteld dat verzoekster geen afgeleid verblijfsrecht had op basis van artikel 20 van het VWEU.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de meervoudige kamer van de rechtbank in een eerdere uitspraak het beroep van verzoekster in een vergelijkbare zaak (zaaknummer AWB 19/5840) ongegrond heeft verklaard. Gezien deze beslissing in de hoofdzaak, was er volgens de voorzieningenrechter geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek is dan ook afgewezen op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.