ECLI:NL:RBDHA:2024:4570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.12875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Colombiaanse vreemdeling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.T. Laigsingh, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 maart 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat eiseres in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, na een strafrechtelijke aanhouding op basis van de Opiumwet. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van haar staandehouding op 22 maart 2024, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank overwoog dat eiseres zich eerder aan het toezicht had onttrokken en niet had voldaan aan eerdere verplichtingen, zoals het melden bij de autoriteiten. Eiseres had ook een terugkeerbesluit ontvangen met een vertrektermijn van 28 dagen, maar had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zelfstandig te vertrekken. De rechtbank concludeerde dat het opleggen van een lichter middel niet gerechtvaardigd was, gezien het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Valk.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12875
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [1993] .
2. Eiseres stelt dat haar staandehouding op 22 maart 2024 onrechtmatig is geweest. Er was volgens haar op dat moment namelijk geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
3. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 22 maart 2024 om 16.45 uur is staande gehouden op vreemdelingrechtelijke titel. Omdat bij eiseres drugs waren aangetroffen, is zij vervolgens om 18.20 uur aangehouden op grond van de Opiumwet. Vanaf dat moment was er dus sprake van een strafrechtelijk traject. Dit traject heeft doorgelopen tot 24 maart 2024, 10.34 uur. Direct aansluitend is eiseres wederom op vreemdelingrechtelijke titel opgehouden, waarna zij om 14.35 uur in vreemdelingenbewaring gesteld. Er is dus sprake geweest van een onderbreking van het vreemdelingenrechtelijke traject door het strafrechtelijke traject. In een dergelijk geval biedt het stelsel van de Vw aan de rechtbank geen mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijke voortraject te toetsen. Dit voortraject ging namelijk vooraf aan
die onderbreking. Tegen het voortraject dat voorafging aan de onderbreking hebben voor eiseres afzonderlijke rechtsmiddelen opengestaan. De beroepsgrond faalt dus.
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiseres heeft de gronden van de maatregel niet betwist.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het opleggen van een lichter middel terecht achterwege gelaten. Eiseres heeft immers op 26 januari 2024 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen met een vertrektermijn van 28 dagen. Ook heeft verweerder aan eiseres toen een meldplicht opgelegd die inhield dat zij zich op
12 februari 2024 om 09.00 uur diende te melden. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zelfstandig te vertrekken binnen de termijn van 28 dagen. Evenmin heeft zij zich gehouden aan de meldplicht. Deze omstandigheden rechtvaardigen de veronderstelling dat er een reëel risico is dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
Het opleggen van een lichter middel biedt dan geen garantie dat zij daadwerkelijk zal terugkeren naar Colombia. De beroepsgrond faalt.
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.