ECLI:NL:RBDHA:2024:457
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van Arnold Samuel Ibharokhonre tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat de algemene stelling van eiser dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om als beroepsgrond te worden aangemerkt.
Eiser heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, met name met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden, en dat eiser zich kan wenden tot de Duitse autoriteiten voor eventuele problemen.
De rechtbank besluit dat het beroep kennelijk ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.