ECLI:NL:RBDHA:2024:457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van Arnold Samuel Ibharokhonre tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat de algemene stelling van eiser dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om als beroepsgrond te worden aangemerkt.

Eiser heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, met name met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden, en dat eiser zich kan wenden tot de Duitse autoriteiten voor eventuele problemen.

De rechtbank besluit dat het beroep kennelijk ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38314 en NL23.38315

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

Arnold Samuel Ibharokhonre, eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.38315. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat deze onvoldoende is gemotiveerd. Hiertoe voert eiser aan dat in de bestreden beschikking ten onrechte wordt overwogen dat ten aanzien van Duitsland uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verkeert echter in bewijsnood aangaande de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest [2] en in strijd zijn met artikel 3 EVRM [3] en artikel 7 IVBPR. [4] Juist vanwege de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn er geen instanties in Duitsland die kunnen en willen bevestigen dat deze systeemfouten bestaan.
6.1.
Voorts is eiser van mening dat de staatssecretaris onvoldoende oog heeft gehad voor de persoonlijke omstandigheden van eiser, met name de gewelddadige relatie waarin eiser is verzeild en het gevaar dat eiser loopt indien hij terug wordt gestuurd naar Duitsland. De behandeling van het asielverzoek van eiser op grond van art. 17 van de Dublinverordening ligt volgens eiser dan ook in de rede.
7. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest [5] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019. [6] Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Duitsland op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
7.1.
De enkele stelling dat eisers in bewijsnood verkeert is hiertoe niet toereikend. Dit is te meer het geval, nu het eiser vrij staat om op een andere manier dan via een bevestiging van de instanties in Duitsland algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
De rechtbank volgt eiser daarnaast ook niet in het argument dat – gezien de individuele omstandigheden van eiser – de staatssecretaris de asielaanvraag met toepassing van art. 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich toe had moeten trekken. De beschikking is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt afdoende gemotiveerd en de staatssecretaris stelt terecht dat eiser zich bij voorkomende problemen tot autoriteiten van Duitsland of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan richten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.ECLI:EU:C:2019:218.