ECLI:NL:RBDHA:2024:4550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL23.7379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Eiseres, de moeder van referente, heeft de Syrische nationaliteit en woont onder erbarmelijke omstandigheden in Idlib, Syrië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld en komt tot de conclusie dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de medische klachten van eiseres onvoldoende heeft onderbouwd en dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië niet in de beoordeling is betrokken. Hierdoor is de beroepsgrond van eiseres gegrond verklaard, en het bestreden besluit van de staatssecretaris is vernietigd. De staatssecretaris moet binnen acht weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de voor haar op 11 februari 2021 ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor het uitoefenen van gezinsleven met [persoon A] (referente).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 25 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 heeft staatssecretaris het daartegen door eiseres ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toelichting bij de aanvraag
4. Aan de aanvraag [1] is het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is de moeder van referente. Referente heeft de Syrische nationaliteit en is in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft ook de Syrische nationaliteit, is op het moment van de aanvraag 64 jaar en is door de oorlog in Syrië
gedwongen achtergebleven in Idlib, waar zij zonder familieleden en onder erbarmelijke omstandigheden woont. Ook verkeert zij in slechte gezondheid. Eiseres is verlamd aan haar voeten als gevolg van zenuwproblemen en kan zich daardoor lastig voortbewegen. Eiseres zou behandeld moeten worden, maar dat is in Syrië is nu niet mogelijk. Om de pijn te verzachten krijgt zij wel medicijnen. Daarnaast is het zicht van eiseres slecht, heeft zij diabetes en klachten aan het ruggenmerg. Daarvoor moet zij geopereerd worden. Eiseres kan zichzelf een beetje wassen, maar kan niet koken, lopen of schoonmaken. Op een goede dag kan zij zich voortbewegen met krukken, op een slechte dag alleen kruipen. Referente en haar broers in Nederland ondersteunen eiseres financieel. Met het geld dat zij naar Syrië sturen zorgen [persoon B], de eigenaar van de kamer die eiseres huurt, en zijn echtgenote er op verzoek van referente voor dat eiseres eten, drinken en medicijnen krijgt. Ook maken zij af en toe de kamer schoon. [persoon B] en zijn echtgenote zijn de enigen in Syrië die bij eiseres betrokken zijn. De zoons van eiseres verblijven in Nederland. Van de zes andere dochters van eiseres verblijft één dochter in Turkije en één dochter in Damascus, Syrië, bij een echtgenoot die haar geen vrijheid geeft. Van haar vier andere dochters is onbekend waar zij verblijven. Met hen is er geen contact en het is niet bekend of zij nog in leven zijn. Referente heeft altijd voor eiseres gezorgd, ook tijdens de oorlog, totdat zij genoodzaakt was te vluchten. Referente en eiseres hebben een hechte band en referente wil graag voor haar moeder zorgen in haar laatste jaren, zeker nu zij na het overlijden van haar echtgenoot alleen in Syrië is achtergebleven. Volgens eiseres bestaat er tussen haar en referente een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Bestreden besluitvorming
5. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van de aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. De identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente is aangetoond. Om vervolgens tussen eiseres en referente familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan te nemen, moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, omdat het hier gaat om een ouder (eiseres) en haar meerderjarige kind (referente). Van zo’n meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is niet gebleken. De omstandigheden geven namelijk geen blijk van een zodanig bijzondere band tussen hen dat deze de gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen familie- of gezinsleden overstijgt. Daarbij weegt de staatssecretaris, onder meer en voor zover hier van belang, mee dat de medische klachten van eiseres niet zijn aangetoond met originele documenten en dat niet is aangetoond dat eiseres daadwerkelijk zorg nodig heeft om zelfstandig te kunnen functioneren. Verder is geen sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leiden dat de belangenafweging die de staatssecretaris in het kader van artikel 8 van het EVRM moet maken in het voordeel van eiseres uitvalt. Daarbij is van belang dat geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen tussen eiseres en referente in combinatie met het economische belang van Nederland en het gebrek aan binding van eiseres met Nederland.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. In geschil is of de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’). Volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) kan
immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen ouders en meerderjarige (niet-jongvolwassen) kinderen. [2]
6.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [3] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond [4] , de mate van financiële afhankelijkheid [5] , de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden [6] , de banden met het land van herkomst [7] en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin [8] . Uit uitspraken van het EHRM [9] blijkt verder dat de staatssecretaris bij de beoordeling zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de staatssecretaris alle te beoordelen factoren heeft betrokken, en daarbij ook de feiten en omstandigheden zoals die door eiseres naar voren zijn gebracht. Het geschil gaat over de beoordeling van de feiten en omstandigheden in het kader van de vraag of tussen eiseres en referente sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
6.3.
Wat betreft de medische omstandigheden betoogt eiseres dat zij een vernauwing heeft van de ruggenmerg met pijnlijke uitstraling naar de benen en dat zij moet worden geopereerd aan haar rug. Eiseres heeft verder suikerziekte, een aandoening aan haar ogen en staar. In de loop van de procedure zijn daar scabiës bijgekomen, als gevolg van slechte hygiënische omstandigheden en achteruitgaande mentale gezondheid. Eiseres heeft haar medische omstandigheden onderbouwd met twee kopieën van verklaringen van artsen en vertalingen van die verklaringen.
6.4.
Op de zitting heeft de staatssecretaris zich – anders dan bij de besluitvorming (zie onder 5) – op het standpunt gesteld dat hij wil aannemen dat sprake is van de door eiseres gestelde medische omstandigheden en dat hij ook wil aannemen dat zij daarvoor hulp nodig heeft, maar dat niet is aangetoond dat eiseres voor die hulp exclusief van referente afhankelijk is. Sinds het vertrek van referente naar Nederland wordt eiseres immers ondersteund door een derde, [persoon B]. De staatssecretaris stelt dat niet valt in te zien dat [persoon B] zijn steun niet kan voortzetten. Daarnaast is van belang dat referente heeft verklaard dat ze van plan was samen met haar moeder naar Turkije te reizen, maar dat dat anders is gelopen. Referente heeft ervoor gekozen naar Nederland te komen en heeft de keuze gemaakt om haar moeder niet mee te nemen.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de staatssecretaris uitgaat van de medische klachten volgens de verklaringen van referente, hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door eiseres benodigde zorg geven. In het bestreden besluit overweegt de staatssecretaris dat uit de verklaringen van referente niet is gebleken dat eiseres niet kan functioneren zonder hulp of zorg van anderen. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat als er (anders dan bij de besluitvorming; zie onder 5) van wordt uitgegaan dat eiseres afhankelijk is van de hulp van anderen, dat die hulp ook wordt verleend, namelijk door [persoon B]. Dat [persoon B] eiseres tot nu toe heeft ondersteund en dat eiseres tot nu toe heeft weten te overleven, maakt naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere motivering en die ontbreekt, niet dat sprake is van een reëel alternatief. Uit de medische verklaring van 25 mei 2023 blijkt namelijk dat eiseres niet in staat is te staan of te lopen behalve met hulp van anderen. Zij is ook niet in staat gebruik te maken van krukken. Uit de medische verklaring van 5 juni 2023 blijkt daarnaast dat het zwakke gezichtsvermogen bij eiseres niet gecorrigeerd kan worden met een bril of met medicamenten. Eiseres heeft daarom een permanente begeleider in haar buurt nodig. De hulp van [persoon B] is echter beperkt tot het halen van eten, drinken en medicijnen en af en toe de schoonmaak van de kamer waar eiseres woont.
6.6.
De stelling van de staatssecretaris op de zitting dat eiseres in de begeleidende brief bij de mvv-aanvraag van 9 februari 2021 heeft verklaard dat zij een zus heeft die in Syrië verblijft en een zus heeft die in Turkije verblijft maakt dit oordeel niet anders. Referente heeft op de zitting in reactie daarop namelijk toegelicht dat deze zussen eiseres niet kunnen ondersteunen, omdat zij eiseres door afgesloten wegen niet kunnen bereiken.
6.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris de algemene veiligheidssituatie in Syrië in zijn beoordeling had moeten betrekken. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië niet bij de beoordeling van een reguliere aanvraag wordt betrokken en uitsluitend volgt in het kader van een asielaanvraag, of, zoals de staatssecretaris op de zitting heeft aangevoerd, als sprake is van een situatie van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn (15c-situatie). In werkinstructie 2020/16 “Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM” staat echter:
“Als de ouder zich bevindt in een land met een algemeen slechte veiligheidssituatie en het meerderjarige kind bevindt zich in Nederland (of vice versa) is dat op zichzelf niet
voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen ouder en kind aan te nemen.” [10]
Dit is naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing dat de algemene veiligheidssituatie ook een rol kan spelen in situaties die minder extreem zijn dan een 15c-situatie. De staatssecretaris had de algemene veiligheidssituatie in Syrië in dit geval moeten betrekken voor zover die van invloed is op de vraag of eiseres nog voor zichzelf kan zorgen. Nu de staatssecretaris aanneemt dat bij eiseres sprake is van de gestelde medische klachten, is voor de vraag of eiseres van referente afhankelijk is bijvoorbeeld van belang dat de gezondheidszorg in Syrië, zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit stelt, te wensen overlaat.
6.8.
Het voorgaande leidt al tot de slotsom dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Overige beroepsgronden
7. Omdat de beroepsgrond over de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie slaagt, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Dit brengt mee dat de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres niet hoeft te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris de beslissing op het bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris zal een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen.
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om een bestuurlijke lus toe te passen of om zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk aan de staatssecretaris om, uitgaande van de medische klachten van eiseres en haar hulpbehoevendheid, opnieuw te beoordelen of eiseres haar gestelde afhankelijkheid van referente aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt hiervoor acht weken de tijd. De rechtbank hanteert deze termijn, omdat niet voor de hand ligt dat voor het nemen van een besluit nog nader onderzoek moet worden gedaan.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiseres in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
11. Omdat eiseres geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De aanvraag is destijds ook voor de vader van referente, de echtgenoot van eiseres, ingediend. Op 4 november 2021 is bericht dat hij op 20 oktober 2021 is overleden.
2.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010, Khan v. VK, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
3.EHRM 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
4.EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.
5.EHRM 20 september 2011, A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.
6.EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.
7.EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.
8.EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996.
9.Zie onder meer de uitspraken van 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, 12 januari 2010, Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606, 17 januari 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806, en 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912. En ook de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.
10.Zie pagina 11.