In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die de Belgische nationaliteit heeft, werd op 13 maart 2024 in bewaring gesteld. Het beroep is ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat eiseres in bewaring heeft gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 19 maart 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 25 maart 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op dezelfde dag heeft gesloten.
Eiseres betwist de rechtmatigheid van de bewaring, omdat zij niet binnen 24 uur na inbewaringstelling naar een detentiecentrum is overgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 14 maart 2024, de dag na haar inbewaringstelling, is overgebracht naar het detentiecentrum. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris rechtmatig heeft gehandeld, aangezien eiseres slechts één nacht in de politiecel heeft verbleven. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij niet direct naar België is teruggebracht, maar de rechtbank concludeert dat dit niet mogelijk was omdat zij geen identificerend document bij zich had.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.