ECLI:NL:RBDHA:2024:4513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3 en terugvordering van voorschot
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 mei 2023, waarin de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op nihil was vastgesteld, omdat er geen aanvraag was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat de verplichting om de subsidie aan te vragen binnen een bepaalde termijn strikt moet worden nageleefd. Eiseres had tot en met 22 februari 2023 de mogelijkheid om de definitieve tegemoetkoming aan te vragen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat de communicatie van verweerder duidelijk was en dat eiseres op de hoogte was van de vereisten. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eiseres, waaronder de rol van de boekhouder, niet als overmacht kunnen worden gekwalificeerd.
Daarnaast heeft de rechtbank de terugvordering van het voorschot van € 27.099,- beoordeeld. Eiseres voerde aan dat een dreigend faillissement een bijzondere omstandigheid was, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende onderbouwd is met financiële stukken. De rechtbank concludeert dat de terugvordering niet onevenredig is in verhouding tot de doelen van de NOW-3-regeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.