ECLI:NL:RBDHA:2024:4511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
30 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/2824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor definitieve tegemoetkoming in loonkosten op grond van NOW-1

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, een B.V., en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-1 regeling, na een aanzienlijke omzetdaling door de Covid-pandemie. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiseres volgens de berekeningen van het Uwv niet voldeed aan de voorwaarde van een omzetverlies van minimaal 20%.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit beoordeeld. Eiseres betoogde dat de afwijzing onterecht was en dat de uitvoering van de NOW-1 regeling niet in lijn was met de geest van de regeling. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij haar personeel dankzij de NOW-1 regeling in dienst heeft kunnen houden, ondanks dat zij geen inkomsten genereerde tijdens de pandemie. Eiseres stelde dat de omzet moest worden toegerekend aan de factuurdatum, terwijl verweerder de omzet toerekende aan het moment van levering.

De rechtbank oordeelde dat de toerekening van de omzet door verweerder correct was en dat er geen reden was om af te wijken van de door verweerder gehanteerde regels. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming, aangezien het omzetverlies niet aan de vereiste drempel voldeed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2824 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

gemachtigde: M.B. Hogestyn,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer.

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 27 juli 2022 (het primaire besluit) de aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) afgewezen en het voorschot van eiseres teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 maart 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar ieraanieraangemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich via digitale deelname laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
Eiseres heeft op 15 april 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 ingediend in verband met een verwacht omzetverlies van 95% in de periode van maart tot en met mei 2020. Bij besluit van 16 april 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming van € 87.027,- aan eiseres toegekend, waarvan
€ 69.621,- als voorschot is uitbetaald.
4.2
Op 8 september 2021 heeft eiseres de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangevraagd.
4.3
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 afgewezen en het volgens verweerder teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 69.621,- van eiseres teruggevorderd.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres in de subsidieperiode een omzetverlies van minder dan 20% heeft ten opzichte van de referentieperiode.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het omzetdalingspercentage 15% bedraagt, uitgaande van een netto-omzet van € 344.146 in de referentieperiode en een netto-omzet van € 73.943 in de subsidieperiode. Om aanspraak te maken op een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 moet minimaal sprake zijn van een omzetverlies van 20%, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming.
6.1
Eiseres betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte de aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 heeft afgewezen. Eiseres stelt dat de uitvoering door verweerder van de NOW-1 niet in lijn is met de geest van deze regeling.
6.2
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij dankzij de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 het personeel in dienst heeft kunnen houden. Tijdens de Covid-pandemie heeft eiseres geen inkomsten genoten. Afnemers hadden geen tijd om het product van eiseres in gebruik te nemen. Eiseres heeft daarom in samenspraak met de afnemers ervoor gekozen om de goederen - voor rekening en risico van de afnemers - in het magazijn van eiseres op te slaan totdat deze zouden worden gebruikt. De beschikkingsmacht lag daarmee bij de afnemers, omdat zij direct en volledig konden beschikken over de goederen. De omzet dient derhalve te worden toegerekend aan de factuurdatum. Eiseres heeft overigens altijd de factuurdatum als omzetdatum genomen, zowel voor als tijdens de Covid-pandemie.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
In geschil is de wijze van toerekening van de omzet. Verweerder hanteert de regel dat de omzet uit transacties wordt toegerekend aan het moment dat de transacties zich voordoen. Eiseres staat een toerekening aan de hand van de factuurdatum voor.
8.2
De rechtbank constateert dat niet is bestreden dat uit de door verweerder bij eiseres opgevraagde algemene voorwaarden van eiseres blijkt dat de rechten en risico’s pas overgaan op de afnemer op het moment van levering door eiseres van de goederen. Aldus bestaat in beginsel geen reden om een ander moment van toerekening van de omzet te hanteren dan door verweerder voorgestaan. Van andersluidende afspraken met afnemers is onvoldoende gebleken. Een afwijkende wijze van toerekening van de omzet, zoals door eiseres bepleit, is daarom niet aan de orde, zodat verweerder op de juiste wijze de diensten heeft toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
8.3
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken dat verweerder in strijd met de geest van de NOW-1 heeft gehandeld. De NOW-1 knoopt aan bij een omzetdaling van minimaal 20%, daarvan is, bij toerekening zoals bovenoverwogen, geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is de subsidievaststelling naar het oordeel van de rechtbank op de juiste wijze berekend.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.