ECLI:NL:RBDHA:2024:450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
09/171336-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen met gevangenisstraf en tbs-maatregel

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 juli 2023 in Alphen aan den Rijn zijn vriendin, bij wie hij tijdelijk logeerde, heeft aangevallen door haar naar de grond te duwen en haar keel meermalen met kracht dicht te knijpen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met een bevel tot dwangverpleging, en werden er maatregelen opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog recidiverisico had en dat behandeling in een klinisch kader noodzakelijk was. De benadeelde partij, de vriendin van de verdachte, vorderde een schadevergoeding van € 3.000,-, waarvan de rechtbank € 2.500,- toekende, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/171336-23
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboortedag] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch [Centrum] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 oktober 2023 (pro forma) en 4 januari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G.P. Glas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 januari 2024 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer] naar de grond heeft geduwd en/of (vervolgens) bij de keel en/of nek en/of hals(streek) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of [slachtoffer] haar keel en/of nek en/of hals(streek) heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden en/of met zijn, verdachte’s, duimen (met kracht) heeft gedrukt op de keel en/of nek en/of hals(streek) of het keelgat van [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer] naar de grond heeft geduwd en/of (vervolgens) bij de keel en/of nek en/of hals(streek) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of [slachtoffer] haar keel en/of nek en/of hals(streek) heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden en/of met zijn, verdachte's, duimen (met kracht) heeft gedrukt op de keel en/of nek en/of hals(streek) of het keelgat van [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] naar de grond te duwen en/of (vervolgens) bij de keel en/of nek en/of hals(streek) vast te pakken en/of vast te houden en/of [slachtoffer] haar keel en/of nek en/of hals(streek) dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden en/of met zijn, verdachte's, duimen (met kracht) te drukken op de keel en/of nek en/of hals(streek) of het keelgat van [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij op 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn een vriendin bij wie hij tijdelijk logeerde, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), in haar woning naar de grond heeft geduwd en vervolgens heeft geprobeerd te wurgen. Dit feitencomplex is primair ten laste gelegde als poging tot doodslag, subsidiair als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Naar haar mening is de verklaring van [slachtoffer] consistent en betrouwbaar. Voorts wordt haar verklaring in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet op het letsel van [slachtoffer] en het feit dat zij kortstondig buiten bewustzijn is geweest, kan het niet anders dan dat door de verdachte kracht bij het wurgen van [slachtoffer] is gebruikt. Onder dusdanige omstandigheden kan het dichtknijpen van de keel niet anders worden uitgelegd dan als een poging tot doodslag. Ook kan het, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dusdanig handelen, niet anders dan dat de verdachte (op zijn minst) voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de verklaringen van [slachtoffer] inconsistent en onbetrouwbaar zijn. Voorts wordt haar verklaring onvoldoende ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu het (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ontbreekt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat de verdachte op 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] naar de grond heeft geduwd en haar – kort samengevat – heeft geprobeerd te wurgen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer] . Haar verklaringen zijn gedetailleerd en consistent, en daarom voldoende betrouwbaar. Weliswaar zijn er discrepanties aanwezig tussen haar verklaring bij de politie en haar verklaring bij de rechter-commissaris, maar deze discrepanties zijn niet dermate groot om tot de conclusie te komen dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Voorts worden de verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ter plaatse gekomen verbalisanten hebben op 9 juli 2023 vlak na het incident [slachtoffer] in een emotionele toestand aangetroffen. Ook hebben zij letsel in de nek en rondom de keel van [slachtoffer] geconstateerd. Van dat letsel zijn foto’s gemaakt. Op die foto’s is inderdaad letsel in de nek en rondom de keel te zien. Voorts heeft een arts op 10 juli 2023 letsel in haar nek en hals geconstateerd. Tevens worden de verklaringen van [slachtoffer] deels ondersteund door de verklaring van de [getuige] , aan wie [slachtoffer] kort na het incident in grote paniek meermalen heeft gezegd dat de verdachte haar wilde vermoorden.
Met betrekking tot de juridische kwalificatie van het handelen van de verdachte stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier
het overlijden van [slachtoffer] dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
[slachtoffer] door haar keel dicht te knijpen – aanwezig is indien de verdachte zich willens
en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De
beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg
in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt
betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is
verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene
ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens
en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte
wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij
die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft
genomen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt met welke kracht, intensiteit en voor welke duur het dichtdrukken van de keel van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op haar dood. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat er wel een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tot drie keer toe gedurende enige tijd met kracht de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen. Hierdoor is zij op enig moment kortstondig buiten bewustzijn geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel gedurende enige tijd kan leiden tot zuurstofgebrek, hetgeen hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben. Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten. Deze wetenschap mag ook bij de verdachte bekend worden verondersteld. Uit het feit dat verdachte tot drie maal toe de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] in ademnood kwam en op enig moment zelfs kortstondig buiten bewustzijn is geraakt, concludeert de rechtbank dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 9 juli 2023 te Alphen aan den Rijn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer] naar de grond heeft geduwd en vervolgens bij de keel en nek heeft vastgepakt en vastgehouden en [slachtoffer] haar keel heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden en met zijn duimen met kracht heeft gedrukt op de keel van [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van maatregelen en straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede dat aan de verdachte worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging), de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v lid 2 Sr.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde, heeft de verdediging geen verweren ten aanzien van de strafmaat of de op te leggen maatregelen gevoerd. De verdediging heeft zich verzet tegen een maatregel als bedoeld in artikel 38v lid 2 Sr.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een vriendin bij wie hij tijdelijk logeerde, door haar onverhoeds aan te vallen en haar keel meermalen met kracht dicht te knijpen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tevens vond dit alles plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Uit de door de advocaat van het slachtoffer gegeven toelichting en de schriftelijke slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat zij hier grote gevolgen van heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Als gevolg van het strafbare feit is zij gediagnosticeerd met PTTS en heeft zij een traumabehandeling middels EMDR gehad. Omdat deze behandeling onvoldoende effect heeft gehad, wordt binnenkort gestart met een individuele therapie. Het slachtoffer leeft nog steeds in voortdurende angst en vreest voor haar veiligheid.
De persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte d.d. 1 januari 2024 blijkt dat hij eerder veroordeeld is geweest voor strafbare feiten, waaronder meermalen voor belaging en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van J.A. Westendorp, psychiater, en dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, zoals neergelegd in hun Pro Justitia rapporten van respectievelijk 21 en 13 november 2023.
De psychiater heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een waanstoornis met paranoïde en grootheidswanen. Het beloop is langdurig chronisch. Er is daarbij sprake van langdurig maatschappelijk disfunctioneren. Dit disfunctioneren lijkt langzaam te verslechteren. Er is ook mogelijk sprake van zogenaamde negatieve symptomen passend bij schizofrenie. Differentiaal diagnostisch is daarmee sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, schizofrenie, of schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en er was tevens sprake van een intoxicatie door een stimulantium (de verdachte was onder invloed van cocaïne). De stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert daarom het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater concludeert dat er geen beschermende functies in de persoonlijkheid of in het functioneren zijn, op grond waarvan het risico zonder behandeling en begeleiding zal afnemen. De combinatie van het langdurig paranoïde psychotisch toestandsbeeld, het volledig afwezige probleem- en ziektebesef, de grote neiging tot drempelverlagend excessief drugsgebruik en de weinig gezonde externe structuur maken dat de psychiater het risico op herhaling van gewelddelicten als hoog inschat. De verdachte is nog nooit psychiatrisch behandeld geweest en heeft tot op heden behandeling steeds afgehouden. Gezien de ernst en de duur van de stoornis, alsmede vanwege het volledig afwezige ziektebesef, zal een behandeling klinisch in een gedwongen kader plaats moeten vinden. De psychiater adviseert daarom de tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen.
Ook de psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een waanstoornis van het paranoïde type. Voorts is er sprake van een stoornis in het gebruik van een stimulantium (cocaïne). Verder is er sprake van gebrekkige copingvaardigheden. Tot slot is er sprake van gevangenzetting. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier eveneens sprake van en dit beïnvloedde de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte.
Daarom adviseert de psycholoog de verdachte het ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
Ook de psycholoog schat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag bij onbehandelde terugkeer naar de maatschappij als hoog in. Als voornaamste risicofactoren komen de waanachtige ideeën en paranoïde ideaties vanuit de geclassificeerde waanstoornis, het gebrek aan ziektebesef en -inzicht en het forse middelengebruik naar voren. Er komt slechts een beperkt aantal beschermende factoren naar voren. Gelet op al het voorgaande is sprake van een nadrukkelijke behandelnoodzaak. Het is van cruciaal belang dat het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte niet verder gaat destabiliseren en eventuele verdere psychotische ontregeling in de toekomst kan worden voorkomen. De verwachting is dat een reguliere behandeling niet zal aanslaan, omdat er geen ziektebesef en -inzicht bij de verdachte aanwezig is. Een zorgmachtiging is evenmin aangewezen vanwege de relatief beperkte duur daarvan en het feit dat dit kader niet primair toeziet op het verminderen van het recidiverisico. De verdachte laat meermaals nadrukkelijk weten dat hij geen psychiatrische en/of psychologische hulp nodig heeft. Hierdoor liggen strafrechtelijke juridische kaders, zoals behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden of tbs-maatregel met voorwaarden, niet voor de hand. Op grond van het vorenstaande adviseert de psycholoog een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 november 2023 omtrent de verdachte. De rapporteur concludeert dat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog is. De vastgestelde waanstoornis wordt als primaire risicofactor gezien, waarbij middelengebruik (stimulantia) een secundair risico verhogende factor betreft. Om het hoge recidiverisico te kunnen verminderen, wordt een behandelinterventie noodzakelijk geacht. Het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en
-inzicht. Vanwege de afwezigheid van enig probleembesef, tezamen met zijn eigengereide persoonlijkheid, is er sprake van een zeer beperkte behandelresponsiviteit. Daarom is een behandeling binnen een vrijblijvend kader, zoals onder meer de tbs-maatregel met voorwaarden, volgens de reclassering niet haalbaar. De rapporteur adviseert dan ook negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden.
Om - indien noodzakelijk - ook na afloop van een eventuele gevangenisstraf en/of tbs-maatregel met behulp van voorwaarden het risico op recidive te kunnen beheersen, adviseert de reclassering tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen. De verwachting is dat er, gelet op de (chronische) problematiek, altijd sprake is van een hoog risico op herhaling. De gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr biedt de mogelijkheid om te zijner tijd de risico’s opnieuw te beoordelen en indien nodig voorwaarden te stellen. Ook wordt door de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de psychiater, de psycholoog en de reclassering op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport over en legt die ten grondslag aan haar beslissing over de op te leggen maatregelen en straf.
De op te leggen maatregelen
Op grond van de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs-maatregel. Bij de verdachte bestond een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde. Het begane strafbare feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het recidiverisico is hoog.
De deskundigen en de reclassering concluderen dat teneinde het recidiverisico te verminderen een intensieve klinische behandeling noodzakelijk is en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Daarbij spelen een rol dat verdachte geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft en hij geen noodzaak ziet voor behandeling. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een tbs-maatregel met voorwaarden niet aan de orde.
De vraag resteert of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs-maatregel met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor de noodzaak tot verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist. De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
De rechtbank zal ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na beëindiging van de tbs-maatregel, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen, teneinde recidive te kunnen voorkomen. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Zij verwijst daarbij naar de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport.
Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport acht de rechtbank ook een locatie- en contactverbod ex artikel 38v lid 2 Sr geïndiceerd. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, zal de rechtbank tevens bevelen, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
De op te leggen straf
Naast de tbs-maatregel zal de rechtbank de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van het feit, alsmede op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat het bewezenverklaarde feit de verdachte verminderd kan worden toegerekend en dat aan hem de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat zij, anders dan de officier van justitie, niet het primair ten laste gelegde maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
acht maandenpassend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de verzochte vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een lager bedrag dan gevorderd toe te wijzen, te weten een bedrag van € 350,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade vaststellen op een bedrag van € 2.500,- . Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 juli 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 38z, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
legt op de maatregel dat de verdachte zich voor de duur van vijf jaren niet binnen een straal van 500 meter van de [locatie] zal ophouden;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van zes maanden vervangende hechtenis, waarbij de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van zes maanden vervangende hechtenis, waarbij de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Braam, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2024.