ECLI:NL:RBDHA:2024:4499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/09/663045 / KG ZA 24/230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming schoolgebouw door gemeente Den Haag op basis van bruikleenovereenkomst

In deze zaak heeft de gemeente Den Haag een kort geding aangespannen tegen Stichting de Lyn, waarbij de gemeente veroordeling tot ontruiming van een schoolgebouw vorderde. De gemeente stelt dat zij het schoolgebouw in beheer heeft en dat de Stichting zonder recht of titel in het gebouw verblijft. De gemeente heeft de Stichting verzocht om het gebouw per 1 april 2024 te verlaten in verband met noodzakelijke renovatiewerkzaamheden, maar de Stichting heeft dit verzoek genegeerd en aangegeven in gesprek te willen blijven met de gemeente.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd tussen de gemeente en de Stichting. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat het schoolgebouw moet worden gerenoveerd voor gebruik door stichting Lucas Onderwijs vanaf het schooljaar 2024-2025. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente de ontruiming kan vorderen, maar heeft de termijn voor ontruiming vastgesteld op 14 april 2024, rekening houdend met het belang van de Stichting om een redelijke termijn te krijgen.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen, met de bepaling dat de Stichting het schoolgebouw uiterlijk op 14 april 2024 moet ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 10.000,-. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/663045 / KG ZA 24/230
Vonnis in kort geding van 28 maart 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. N.B. de Neef te Den Haag
tegen:
de stichting
Stichting de Lynte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S. Sabir te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de gemeente’ en ‘de Stichting’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 maart 2024 met producties 1 t/m 9;
- de door gedaagde overgelegde producties 1 t/m 5;
- de op 27 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Stichting pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De stichting ‘De Haagse Scholen’ is eigenaar van het perceel bekend als [adres] te ( [postcode] ) [plaats] . Op het perceel staat een schoolgebouw.
2.2.
De Haagse Scholen heeft het gebruik van het schoolgebouw beëindigd. De gemeente heeft op grond van artikel 110 Wet op primair onderwijs (Wpo) het zogeheten economisch claimrecht van het schoolgebouw. Dit brengt mee dat de gemeente de eigendom van het schoolgebouw verkrijgt op het moment dat een gezamenlijke akte is ingeschreven in het kadaster. Vooruitlopende op deze inschrijving beheert de gemeente het schoolgebouw.
2.3.
De gemeente is met stichting ‘Lucas Onderwijs’ overeengekomen dat deze stichting vanaf schooljaar 2024-2025 het schoolgebouw kan gebruiken voor de speciaal onderwijsschool ‘ [Naam] ’.
2.4.
In december 2023 is tussen de gemeente, De Haagse Scholen en Lucas Onderwijs afgesproken dat de gemeente het leegstaande schoolgebouw tijdelijk zal inzetten voor lokale activiteiten. Een medewerkster van de gemeente heeft daartoe diverse instellingen uitgenodigd, waaronder de Stichting.
2.5.
De medewerkster van de gemeente heeft vooruitlopend op het sluiten van een overeenkomst de sleutels van het schoolgebouw aan de Stichting (en enkele andere instellingen) gegeven. De Stichting heeft het schoolgebouw daarna in gebruik genomen voor onder andere het faciliteren van sportactiviteiten en huiswerkbegeleiding voor kwetsbare jongeren.
2.6.
Op 4 januari 2024 heeft de medewerkster van de gemeente met het bestuur van de Stichting gesproken. In de notulen van de bespreking staat ‘
contract deelgebruiker’:
(…) de verblijfperiode is van 01-01-2024 tot 01-09-2024. Graag opnemen in het contract.’
2.7.
Op 15 februari 2024 heeft de gemeente de gebruikers van het schoolgebouw verzocht om het schoolgebouw per 1 april 2024 te verlaten in verband met renovatiewerkzaamheden die aan het schoolgebouw moeten worden uitgevoerd.
2.8.
De gemeente heeft bij brief van 8 maart 2024 de Stichting gevraagd te bevestigen dat zij per 1 april 2024 de door haar in gebruik zijnde gedeeltes van het schoolgebouw ontruimd zal opleveren. De Stichting heeft deze bevestiging niet gegeven, maar heeft bij e-mailbericht van 12 maart 2024 aangegeven dat zij in gesprek wil met de gemeente.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert – zakelijk weergegeven – de Stichting te veroordelen om per
1 april 2024, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, het door de Stichting in gebruik zijnde perceel met schoolgebouw, te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag waarop de stichting hiermee in gebreke blijft. Daarnaast vordert de gemeente de Stichting te veroordelen in de kosten van de procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert de gemeente – samengevat – het volgende aan. De gemeente heeft het schoolgebouw in beheer. De gemeente heeft de Stichting verzocht om het schoolgebouw per 1 april 2024 te verlaten met het oog op de renovatiewerkzaamheden die in het schoolgebouw zullen moeten plaatsvinden. De Stichting weigert het schoolgebouw per 1 april 2024 te verlaten, terwijl zij zonder recht of titel in het schoolgebouw verblijft. Daarmee maakt de Stichting inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar van het schoolgebouw. Het spoedeisend belang is er volgens de gemeente gelegen in gelegen dat de herontwikkeling van het schoolgebouw een strakke planning kent waarin is opgenomen dat de aannemer op 8 april 2024 zal beginnen met de sloop van het dak van het schoolgebouw.
3.3.
De Stichting voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vraag die in onderhavig kort geding moet worden beantwoord is of de gemeente per 1 april 2024 mag overgaan tot ontruiming van het schoolgebouw. Een vordering tot ontruiming in kort geding is toewijsbaar als met grote mate van waarschijnlijkheid is te voorzien dat zo’n vordering ook in een bodemprocedure toewijsbaar zal zijn. Bovendien moet sprake zijn van een zodanig spoedeisend belang dat een beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het schoolgebouw. Zij heeft toegelicht dat zij een wettelijke verplichting heeft om het schoolgebouw vanaf het schooljaar 2024-2025 aan stichting ‘Lucas Onderwijs’ ter beschikking te stellen en dat hiervoor vanaf begin april 2024 renovatiewerkzaamheden aan het schoolgebouw moeten worden uitgevoerd.
4.3.
De Stichting heeft als verweer gevoerd dat sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd. De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij op basis van mededelingen van de medewerkster van de gemeente erop mocht vertrouwen dat zij tot de aanvang van het nieuwe schooljaar op 1 september 2024 gebruik zou kunnen maken van het schoolgebouw, althans tenminste tot 1 juli 2024. Volgens de Stichting kan de gemeente de bruikleenovereenkomst bij gebreke van een zwaarwegende grond niet vroegtijdig opzeggen en, als dat al anders is, dan dient de gemeente een redelijke opzegtermijn te hanteren.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat tussen partijen sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd. Niet in geschil is immers dat de Stichting het schoolgebouw ‘om niet’ in gebruik heeft. Op grond van artikel 7A:1787 BW kan de gemeente het schoolgebouw niet terugvorderen dan na verloop van de bepaalde tijd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien de gemeente het schoolgebouw om dringende en onverwachts opkomende redenen zelf nodig heeft (artikel 7A:1788 BW).
4.5.
Vervolgens moet worden vastgesteld wat partijen hebben afgesproken met betrekking tot de termijn van het gebruik van het schoolgebouw. De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat zij mocht vertrouwen op de mededelingen van de medewerkster van de gemeente dat zij het schoolgebouw tot 1 september 2024, althans 1 juli 2024 zou kunnen gebruiken.
De gemeente heeft hier tegenin gebracht dat de desbetreffende medewerkster niet bevoegd was om namens de gemeente toezeggingen te doen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Als al moet worden aangenomen dat de Stichting geen vertrouwen mocht ontlenen aan de mededelingen van de medewerkster, dan heeft in ieder geval te gelden dat uit de brief van de gemeente van 8 maart 2024 (productie 8 van de gemeente) volgt dat er in februari 2024 contact is geweest tussen “de gemeente” en het bestuur van de Stichting over het gebruik van het schoolgebouw. De gemeente heeft daarbij, kennelijk bij monde van (een) bevoegde perso(o)n(en), het gebruiksrecht van de Stichting bevestigd in ieder geval tot 1 mei 2024 (aanvankelijk geplande aanvang van de verbouwingswerkzaamheden).. Dit brengt mee dat aannemelijk is dat sprake is van een bruikleenovereenkomst tussen partijen die in ieder geval tot 1 mei 2024 voort zou duren.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een dringende reden tot opzegging sprake is. De gemeente heeft toegelicht dat zij een wettelijke verplichting heeft om het schoolgebouw bij aanvang van het schooljaar 2024-2025 aan Lucas Onderwijs ter beschikking te stellen en dat het schoolgebouw daarvoor moet worden gerenoveerd.
De gemeente heeft aangevoerd dat er sprake is van een strakke planning waarbij de aannemer op 8 april 2024 aan de sloop van het dak van het schoolgebouw zal beginnen. Onder deze omstandigheden is sprake van een dringende reden die maakt dat de gemeente zelf de beschikking over het schoolgebouw dient te verkrijgen.
4.8.
Tegenover het belang van de gemeente om zelf over het schoolgebouw te beschikken staat het belang van de Stichting om een redelijke termijn voor ontruiming geboden te krijgen. De Stichting heeft in dit kader gevraagd om de datum waarop zij het schoolgebouw moet hebben ontruimd te bepalen op 1 mei 2024. Gelet op enerzijds de omstandigheid dat aanvankelijk aan de Stichting is medegedeeld dat zij tot aanvang van het schooljaar 2024-2025 van het schoolgebouw gebruik kon maken en anderzijds dat de vervroegde ontruiming reeds medio februari 2024 al is aangezegd, acht de voorzieningenrechter het redelijk om te bepalen dat de Stichting het schoolgebouw uiterlijk op 14 april 2024 moet hebben ontruimd. Tot die datum moet het normaal gebruik van het schoolgebouw voor de Stichting redelijkerwijs mogelijk blijven.
4.9.
De slotsom is dat de ontruimingsvordering van de gemeente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna volgt. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de Stichting uiterlijk op 14 april 2024 moet hebben ontruimd.
4.10.
De niet bestreden vordering tot oplegging van een dwangsom, als mogelijk overbodige stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, zal worden toegewezen. De hoogte van de som zal echter worden gematigd en de op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.11.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. Daarom zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Stichting om uiterlijk 14 april 2024 het door de Stichting in gebruik zijnde perceel ’s-Gravenhage [perceel] met daarop het schoolgebouw aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag waarop de Stichting in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,-.
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
liv