ECLI:NL:RBDHA:2024:4475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/09/663339/KG RK 24-397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid en schending van het recht op een eerlijk proces

Op 29 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter in een lopende zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 15 maart 2024, tien dagen na een mondelinge behandeling in de hoofdzaak die op 5 maart 2024 had plaatsgevonden. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het te laat was ingediend en er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die het verzoek konden onderbouwen. De wet vereist dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het ontstaan van de omstandigheden die aanleiding geven tot wraking wordt ingediend. Verzoekster had geen redelijke verklaring gegeven voor de vertraging van tien dagen en haar gemachtigde, die professioneel was, had moeten weten dat de wrakingsprocedure strikte termijnen kent. Daarnaast ontbrak het aan concrete gronden voor het wrakingsverzoek, wat ook een reden was voor de niet-ontvankelijkheid. De wrakingskamer besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/29
zaak- /rekestnummer: C/09/663339 / KG RK 24-397
Beslissing van 29 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] ( [bedrijf] ),
strekkende tot de wraking van
mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 maart 2024, ingekomen op de griffie van de wrakingskamer op 20 maart 2024.
1.2.
De wrakingskamer heeft de beschikking over het dossier in de hoofdzaak.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 23/1649 tussen verzoekster en de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de hoofdzaak).
Op 5 maart 2024 heeft in de hoofdzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2.
Het verzoek luidt als volgt:
“Hierbij dienen wij namens cliënt een wraking in van de rechter mr. Van der Poort-Schoenmakers vanwege vermeende vooringenomenheid en schending van het recht op een eerlijk proces in de zaak met nummer SGR 23/1649. Voor nadere onderbouwing ontvangen wij graag via de wrakingskamer het proces verbaal van de zitting en de instructie van de juristen van de rechtbank die kennelijk voor de zitting aan de rechter verstrekt is.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Voorop staat dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. Verzoekster en haar gemachtigde waren daar, blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, beiden bij aanwezig. Mochten zich op deze zitting omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, dan zijn die omstandigheden hen bekend geworden tijdens de zitting op 5 maart 2024. Het wrakingsverzoek is gedaan op 15 maart 2024. Dat is tien dagen later. Voor het tijdsverloop van deze tien dagen is door verzoekster geen redelijke verklaring gegeven. Daarbij komt nog dat verzoekster zich in de hoofdzaak heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde. Van deze gemachtigde mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regelgeving over de wrakingsprocedure. De conclusie van de wrakingskamer is dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend.
3.4.
De wrakingskamer stelt verder vast dat verzoekster geen feiten of omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. De wet schrijft voor dat de gronden voor de wraking tegelijk met de indiening van het verzoek moeten worden voorgedragen. Het wrakingsverzoek voldoet (ook) niet aan deze voorschriften. Overigens heeft verzoekster ook na de indiening van het verzoek geen onderbouwing gegeven van het verzoek.
3.5.
Gelet op het voorgaande kan verzoekster niet worden ontvangen in het verzoek.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.