ECLI:NL:RBDHA:2024:4417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
24/1578 en 24/1347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering voor studie in Turkije op basis van Wsf 2000

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die studiefinanciering heeft aangevraagd voor een studie in Turkije, afgewezen. Verzoekster voldoet niet aan de voorwaarden van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt niet gehonoreerd. De aanvraag voor studiefinanciering werd eerder afgewezen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de 3-uit-6 eis, die vereist dat een student ten minste drie van de zes jaren voorafgaand aan de inschrijving aan de buitenlandse opleiding in Nederland moet hebben gewoond. Verzoekster heeft sinds 5 september 2014 niet meer in Nederland gewoond en komt daardoor niet in aanmerking voor studiefinanciering. Ook haar beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat haar situatie niet gelijk is aan die van haar zus, die eerder studiefinanciering ontving.

De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep van verzoekster wordt ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1578 en 24/1347
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] (Turkije), verzoekster

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar moeder, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekster heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet voldoende inkomsten of vermogen heeft om het verschuldigde griffierecht te betalen. Verzoekster hoeft daarom het griffierecht niet te betalen.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft op grond van de Wsf 2000 [1] studiefinanciering aangevraagd voor haar opleiding bedrijfskunde aan de [naam universiteit] Universiteit in Turkije. Zij is in 2023 met deze studie gestart. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden die gelden bij studiefinanciering voor een studie in het buitenland.
Wat vindt verzoekster?
4. Verzoekster meent dat sprake is van spoedeisend belang omdat zij financiële problemen heeft. Ze kan de reiskosten voor haar opleiding niet betalen, daarom volgt ze nu alleen maar online lessen. Ze stelt dat zij wel in aanmerking zou moeten komen voor studiefinanciering en beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel. Haar broer en zus hebben beiden in Turkije gestudeerd en kwamen – anders dan zij nu – wel in aanmerking voor studiefinanciering. Zij vindt de afwijzing onrechtvaardig en verzoekt verweerder om het bedrag aan achterstallige studiefinanciering in één keer uit te betalen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekster daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
6. Een student komt in aanmerking voor studiefinanciering voor een studie in het buitenland indien van één van de twee hierna genoemde mogelijkheden sprake is. [2] De eerste mogelijkheid vereist dat de student gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer zoals bedoeld in het VWEU [3] en de student daarnaast voldoende binding heeft met Nederland. De tweede mogelijkheid betreft de 3-uit6 eis. Deze voorwaarde houdt in dat de student ten minste 3 van de 6 jaren voorafgaand aan zijn/haar inschrijving aan de buitenlandse opleiding in Nederland moet hebben gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf moet hebben gehad.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor studiefinanciering. Verzoekster heeft niet gedurende de zes jaren voorafgaande aan deze studie drie jaren (rechtmatig) in Nederland gewoond. Zij is naar Turkije verhuisd en woont sinds 5 september 2014 niet meer in Nederland. Hierom voldoet zij niet aan de 3-uit-6 eis. Ook valt zij niet binnen de reikwijdte van artikel 21 van het VWEU. Zij is immers verhuisd vanuit Nederland naar een land buiten de Europese Unie, waardoor zij niet als gemeenschapsonderdaan wordt aangemerkt.
8. Verzoeksters beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de situatie van verzoekster niet gelijk is aan die van haar zus. Op zitting heeft verzoekster ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel naar voren gebracht dat haar zus in juni 2013 naar Turkije is verhuisd en daar in september 2017 met haar opleiding is gestart. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de gegevens zoals die zijn opgenomen in de BRP [4] leidend zijn en dat als wordt uitgegaan van de in de BRP geregistreerde datum van vertrek uit Nederland (17 maart 2014) het erop lijkt dat de zus van verzoekester niet heeft voldaan aan de 3-uit-6 eis. Zij kon tijdens de zitting niet vaststellen wat de reden is geweest dat die aanvraag desondanks wel is ingewilligd. Het kan zijn dat aan de zus ten onrechte studiefinanciering is toegekend of dat er in haar geval bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan de aanvraag is ingewilligd. De voorzieningenrechter overweegt dat wat daar ook van zij, dit op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat verweerder ook de aanvraag van verzoekster had moeten inwilligen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat voor zover een fout is gemaakt bij de beoordeling van de aanvraag van de zus hij niet gehouden is om die fout te herhalen. Bovendien woonde verzoekster ten tijde van het bestreden besluit al ruim 9 jaar niet meer in Nederland, terwijl haar zus veel eerder na haar vertrek uit Nederland aan haar studie in Turkije is begonnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat in gelijke gevallen anders is gehandeld.
9. De voorzieningenrechter merkt nog het volgende op. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij graag wil terugkeren naar Nederland zodat zij het aankomende studiejaar kan starten met de opleiding International Studies aan de Universiteit Leiden. Verweerder heeft verzoekster uitgelegd dat de aanvraag voor zogenaamde meeneembare studiefinanciering die zij nu heeft gedaan daar los van staat. Zodra verzoekster zich heeft gevestigd in Nederland kan zij een aanvraag doen voor studiefinanciering voor de studie in Nederland.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Wet studiefinanciering 2000.
2.Artikel 2.14, tweede lid, van de Wsf 2000.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Basisregistratie Personen.