ECLI:NL:RBDHA:2024:4415
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bewonersparkeervergunning en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bewonersparkeervergunning. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 5 februari 2024, omdat verzoeker beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein (POET). Verzoeker stelt echter dat hij geen gebruik kan maken van deze parkeerplaats, omdat zijn voertuig te hoog is voor de parkeergarage. Hierdoor maakt hij hoge parkeerkosten, wat leidt tot financiële stress, vooral na de recente geboorte van zijn kind.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat het feit dat verzoeker op de openbare weg moet parkeren op zichzelf onvoldoende is om dit belang aan te nemen. Er zijn geen onomkeerbare gevolgen aangetoond door de afwijzing van de vergunning. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat de parkeerkosten tot een financiële noodsituatie leiden. De voorzieningenrechter benadrukt dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld is om een versnelde uitspraak in het bodemgeding te verkrijgen.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Er is ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. E. van den Nieuwendijk, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.